ECLI:NL:CRVB:2014:2433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-6074 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering na aanvankelijke weigering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2012. De zaak betreft de toekenning van een Wajong-uitkering aan betrokkene, die aanvankelijk door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv had in eerste instantie op 2 juli 2010 geweigerd om betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen, en dit besluit was gehandhaafd bij een beslissing op bezwaar op 9 november 2010.

Na de tussenuitspraak van de Raad op 29 november 2013, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag berustte, heeft het Uwv op 31 januari 2014 een nieuw besluit genomen. In dit nieuwe besluit werd het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en werd hem met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toegekend, ingaande 26 november 2008. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met dit besluit volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van betrokkene, waardoor het hoger beroep van het Uwv niet slaagde.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.218,-. Tevens werd een griffierecht van € 466,- opgelegd aan het Uwv. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met R.L. Rijnen als griffier.

Uitspraak

12/6074 WAJONG
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2012, 10/6044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. Y. Reichardt een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Voor betrokkene is mr. Reichardt verschenen.
Bij tussenuitspraak van 29 november 2013, ECLI:CRVB:2013:3003, heeft de Raad appellant opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op
31 januari 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Partijen hebben nadere reacties ingezonden.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 17, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft appellant geweigerd aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Dit besluit is gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 9 november 2010 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd en de door deze deskundige gebezigde motivering overtuigend geacht.
3.
Appellant heeft zich met de uitspraak van de rechtbank niet kunnen verenigen en hoger beroep ingesteld.
4.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de rechtbank in dit geval terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een juiste medische grondslag. De Raad heeft appellant opgedragen om dit gebrek te herstellen.
5.
Bij het besluit van 31 januari 2014 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 juli 2010 alsnog gegrond geacht en aan hem met ingang van 26 november 2008 een Wajong-uitkering toegekend.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
6.1.
Uit het voorgaande volgt dat met het besluit van 31 januari 2014 geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene. Het geding strekt zich, gelet op artikel 8:19, eerste lid van de Awb, dus niet mede uit tot dit nieuwe besluit.
6.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van gronden.
7.
Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.218,- in hoger beroep (één punt voor het verweerschrift, één punt voor het bijwonen van de zitting en een half punt voor het indienen van de zienswijze).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.218,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.L. Rijnen
IvZ