ECLI:NL:CRVB:2014:2446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-6413 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die op uitzendbasis als sealer werkte, was op 15 februari 2010 uitgevallen door klachten aan haar rechterelleboog en schouders. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde een verzekeringsarts dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel werd ondersteund door een arbeidsdeskundige die stelde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies.

Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Een bezwaarverzekeringsarts heeft haar opnieuw onderzocht en meer beperkingen vastgesteld, maar concludeerde desondanks dat appellante nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Hertogenbosch oordeelde in de eerdere uitspraak dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige juist waren.

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en overhandigde aanvullende medische informatie. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad onderschreef de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, en oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6413 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
19 oktober 2012, 12/1474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Namens appellante is verschenen mr. Ketelaars. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op uitzendbasis werkzaam geweest als sealer en is op 15 februari 2010 uitgevallen wegens klachten aan de rechter elleboog en schouders. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is onderzocht door een verzekeringsarts (in opleiding), die in zijn rapport van 5 december 2011 tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van nek-, schouder-, arm-, en rugklachten en een aandoening van spieren en pezen beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2011. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 20 december 2011 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie uit de behandelend sector overgelegd, waaronder informatie van een radioloog, een anesthesioloog-pijnspecialist, een orthopedisch chirurg en een neuroloog.
1.3. Op basis van de door appellante in bezwaar ingebrachte medische informatie heeft bezwaarverzekeringsarts A. Deitz, die appellante eveneens heeft onderzocht, in zijn rapport van 14 februari 2012 meer beperkingen aangenomen dan in de FML van 5 december 2011 waren vastgesteld. Op 14 februari 2012 heeft hij de FML dan ook aangepast. Op basis van deze aangepaste FML is bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk in zijn rapport van 10 april 2012 tot de conclusie gekomen dat een aantal voor appellante geduide functies niet meer geschikt voor haar waren. Hij heeft nieuwe functies geduid en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In haar beroepschrift heeft appellante een overzicht van haar klachten gegeven waarbij zij haar in bezwaar ingenomen standpunt dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat, heeft gehandhaafd. Tevens heeft zij gesteld dat de geduide functies niet geschikt voor haar zijn.
2.2. In beroep heeft bezwaarverzekeringsarts Deitz met een rapport van 26 juni 2012 gereageerd op de gronden van appellante waarna op verzoek van de rechtbank bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen en bezwaararbeidsdeskundige
Van Heeswijk op 24 juli 2012 een toelichting hebben gegeven op de geschiktheid van een tweetal functies.
3.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarvan de motivering de conclusies kan dragen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de door bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen, waarbij de rechtbank in overweging heeft genomen dat deze verzekeringsarts recente informatie uit de behandelende sector in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om te twijfelen aan de passendheid van appellante voor de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
4.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald, waarbij zij nadere medische informatie uit de behandelend sector heeft overgelegd, alsmede een rapport van de registerarbeidsdeskundige H.J.W. van Kesteren van 27 december 2012.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Bezwaarverzekeringsarts Deitz heeft in bezwaar een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de medische situatie van appellante. Daartoe wordt overwogen dat hij appellante op zijn spreekuur heeft onderzocht en dat hij bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie van de door appellante in bezwaar overgelegde informatie uit de behandelende sector. Voorts wordt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door deze bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen onderschreven. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen in de aangevallen die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht. De in hoger beroep door appellante ingebrachte medische informatie kan niet tot een ander oordeel leiden. Bezwaarverzekeringsarts Deitz heeft in het in hoger beroep overgelegde rapport van
28 mei 2014 afdoende gemotiveerd uiteengezet dat deze informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de in bezwaar aangepaste FML wordt geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van bezwaararbeidskundige Van Heeswijk van 10 april 2012, de op 24 juli 2012 in beroep gegeven toelichting van bezwaarverzekeringsarts
Heeskens-Reijnen en de bezwaararbeidsdeskundige, alsmede naar het in hoger beroep overlegde rapport van 15 februari 2013 van de bezwaararbeidsdeskundige. In dit laatste rapport zijn de in het rapport van Van Kesteren naar voren gebrachte gronden in voldoende mate weerlegd. Het oordeel van de rechtbank dat de geduide functies als passend moeten worden aangemerkt, wordt derhalve eveneens onderschreven.
5.3.
Gelet op de overwegingen in 5.1 en 5.2 wordt geoordeeld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
ew