ECLI:NL:CRVB:2014:2461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
13-1359 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het aflopen van zijn uitkering. De appellant meldde zich ziek, maar na medische keuringen werd vastgesteld dat hij volledig arbeidsgeschikt was. Ondanks dit meldde de appellant zich af voor een aangeboden functie, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% voor een maand. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapportages die bevestigden dat de appellant geen psychische beperkingen had die hem verhinderden om te werken. De Raad oordeelde dat de appellant verwijtbaar had gehandeld door de arbeidsovereenkomst te beëindigen door zich zonder geldige reden af te melden. De Raad bevestigde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de Maatregelenverordening 2012 van de gemeente Zoetermeer, die bepaalt dat bij het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid een maatregel kan worden opgelegd.

De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig was, aangezien het college zich had gebaseerd op de medische adviezen en de appellant geen bewijs had geleverd dat zijn klachten hem belemmerden in zijn functioneren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

13/1359 WWB
Datum uitspraak: 22 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 februari 2013, 12/9689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.A. Boere, kantoorgenoot van mr. Houweling. Als medegemachtigde is verschenen C.J.E. Janssen, vader van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Heiden.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 februari 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met het aflopen van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet per 28 maart 2012.
1.2.
Bij zijn aanvraag om bijstand heeft appellant te kennen gegeven fysieke beperkingen te hebben vanwege rugklachten. Op verzoek van het college heeft verzekeringsarts
G.W. Alibahadoer, werkzaam bij het Uwv, op 9 maart 2012 een medische keuring verricht. Alibahadoer heeft in het rapport van 14 maart 2012 vastgesteld dat appellant volledig belastbaar is voor werk en dat hij kan uitstromen richting de arbeidsmarkt. Er gelden geen arbeidsbeperkingen voor appellant omdat geen sprake is van een ziekte of gebrek. Appellant is vervolgens aangemeld bij de werkacademie, waar hij op 14 maart 2012 is gestart. Bij besluit van 13 april 2012 is aan appellant met ingang van 29 maart 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft appellant er daarbij op gewezen dat alle arbeids- en re-integratieverplichtingen onverkort van toepassing zijn.
1.3.
Op 26 maart 2012 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met vermoeidheidsklachten. Diezelfde dag is in het kader van een verzuimcontrole een huisbezoek afgelegd door de Arbo Unie. Appellant bleek zo goed als hersteld en zou de daaropvolgende dag zijn traject weer hervatten, maar hij meldde zich wederom ziek. De ziekmelding kwam voort uit hoofdpijn, hartkloppingen en gevoelens van onwelbevinden, reden waarom het college opnieuw een medische keuring heeft aangevraagd. Deze heeft op 13 april 2012 plaatsgehad. Verzekeringsarts Alibahadoer heeft in het rapport van 13 april 2012 vastgesteld dat appellant volledig arbeidsgeschikt is, mits rekening wordt gehouden met een lichte arbeidsbeperking ten aanzien van langdurig lopen en staan als gevolg van - een in remissie zijnde - huidaandoening onder beide voetzolen. Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het college appellant vervolgens meegedeeld dat alle arbeids- en re-integratieverplichting ongewijzigd van toepassing blijven, maar dat rekening wordt gehouden met zijn belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts vastgesteld.
1.4.
Op 24 april 2012 heeft het college appellant telefonisch benaderd voor een werkaanbod bij Select Vracht. Appellant heeft in dit gesprek aangegeven dat hij psychische problemen heeft - hij is overspannen - en daarom de baan niet wil accepteren. Het college heeft hiermee, gelet op de conclusies van de medische rapportages waarin geen psychische beperkingen worden aangegeven, niet ingestemd. Op 3 mei 2012 heeft een sollicitatiegesprek plaatsgevonden bij Select Vracht waarna appellant per direct is aangenomen. Afgesproken is dat appellant op 8 mei zou beginnen. Op 4 mei 2012 heeft appellant in een email aan het college te kennen gegeven dat hij vanwege gezondheidsredenen alsnog moet afzien van de functie, omdat hij last heeft van pleinvrees. Het college heeft appellant, onder verwijzing naar de medische rapportages, bericht dat hij de gemaakte afspraken dient na te komen. Op
8 mei 2012 is appellant in aangepaste werkzaamheden, en niet direct voor de volle
100 procent, gestart bij Select Vracht. Op 10 mei 2012 heeft Select Vracht aan het college laten weten dat zij twijfelen aan de echtheid van de klachten van appellant. Op 17 mei 2012 heeft appellant het volgende emailbericht naar Select Vracht verstuurd: “Ik ben er morgen niet, ik zit vol, excuses. (…)”. Select Vracht heeft daarop besloten de arbeidsovereenkomst met appellant te beëindigen.
1.5.
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand met ingang van 1 juni 2012 gedurende een maand met 100% verlaagd, omdat appellant door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden. Appellant heeft verwijtbaar gehandeld door zich zonder nadere toelichting op 17 mei 2012 met een email af te melden bij Select Vracht als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst is beëindigd.
1.6.
Bij besluit van 20 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de per 1 januari 2012 inwerking getreden Maatregelenverordening, zoals met toepassing van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB op 12 december 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zoetermeer (Maatregelenverordening 2012).
4.1.2. Artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening 2012 regelt dat bij het opleggen van een maatregel de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedragingen kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert in ogenschouw worden genomen.
4.1.3. Artikel 6, eerste lid, onder a, van de Maatregelenverordening 2012 bepaalt dat van het opleggen van een maatregel wordt afgezien, als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van het tweede lid kan het college van het opleggen van een maatregel afzien indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
4.1.4. Artikel 9, vierde lid, onder b, van de Maatregelenverordening 2012 bepaalt dat het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, een gedraging betreft die behoort tot de vierde categorie. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Maatregelenverordening 2012 wordt de maatregel bij een gedraging van de vierde categorie vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.2.
Niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit opgelegde maatregel in overeenstemming is met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, in verbinding met artikel 9, vierde lid, onder b, van de Maatregelenverordening 2012.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedraging, omdat hij al ten tijde van de medische keuring heeft aangegeven dat hij kampt met pleinvrees. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de aanmeldformulieren voor de medische keuringen blijkt dat het college om medisch advies heeft gevraagd omdat appellant had verklaard last te hebben van zijn rug, respectievelijk last had van vermoeidheidsklachten. Bij de verzekeringsarts, zo blijkt uit de medische rapportages van 14 maart 2012 en 13 april 2012, heeft appellant evenmin melding gemaakt van psychische klachten bestaande uit pleinvrees. De verzekeringsarts heeft in haar rapport van 14 maart 2012 de psychische gesteldheid van appellant bij haar oordeelsvorming betrokken en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie. Voor het standpunt van appellant dat hij tijdens de medische keuringen niet de ruimte heeft gehad om zijn klachten naar voren te brengen zijn geen aanknopingspunten voorhanden. Anders dan appellant meent heeft de rechtbank niet ten onterechte overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat niet van appellant kon worden verlangd dat hij zich op een andere wijze dan per email tot zijn werkgever had moeten wenden om zijn arbeidsmogelijkheden te bespreken, te meer omdat Select Vracht aanvankelijk de bereidheid had getoond om met de gestelde pleinvrees van appellant rekening te houden. Dat appellant ernstig in zijn functioneren werd gehinderd door pleinvrees heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De in beroep door appellant overgelegde brief van
27 augustus 2012 van psycholoog in opleiding, [naam], is hiertoe onvoldoende. Daarin vermeldt Bos niet meer dan dat appellant sinds 20 april 2012 in behandeling is voor een paniekstoornis met agorafobie. Voor het oordeel dat appellant van de hem verweten gedraging geen enkel verwijt kan worden gemaakt bestaat geen grond.
4.4.
Er is evenmin grond voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is omdat het college zich heeft gebaseerd op het medische advies van 13 april 2012. Hierbij is van belang dat het college appellant binnen een korte periode twee keer medisch heeft laten keuren en in navolging van de medische adviezen, rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant heeft geen aanknopingspunten aangedragen die doen twijfelen aan die medische rapporten. De stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd en die betrekking hebben op de door hem tegen de verzekeringsarts ingediende klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, zijn in dit verband ontoereikend en leiden niet tot een ander oordeel.
4.5.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging hem kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeerde het college aanleiding had moeten geven om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening de opgelegde maatregel nader af te stemmen en te beperken tot een lager percentage.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014.
(getekend) A.M. Overbeeke
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD