ECLI:NL:CRVB:2014:2478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
13-5579 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens weigering trajectplan te ondertekenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 20 mei 2008 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft geweigerd een trajectplan te ondertekenen dat hem was aangeboden in het kader van een re-integratietraject. Dit leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% gedurende vier maanden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 27 september 2012 het trajectplan niet heeft ondertekend, wat volgens de Maatregelenverordening WWB een gedraging van de derde categorie oplevert. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder zijn psychische klachten en het beroep op het vertrouwensbeginsel, niet gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de appellant door zijn psychische gesteldheid niet in staat was om het trajectplan te ondertekenen. Bovendien was er geen sprake van ondubbelzinnige toezeggingen van het college die het vertrouwen van de appellant konden rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de besluitvorming van het college zorgvuldig was en dat de opgelegde maatregel terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/5579 WWB
Datum uitspraak: 22 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 september 2013, 13/3637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.J. Körver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/2724 WWB plaatsgevonden op
10 juni 2014. Voor appellant is verschenen mr. Körver. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Schokker. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 20 mei 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Voor appellant gelden de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.2.
Appellant is in het kader van een re-integratietraject door Werkplan Arbeidsintegratie Delft (Werkplan) uitgenodigd voor een gesprek op 27 september 2012. Voorafgaand aan het gesprek heeft Werkplan appellant een trajectplan toegestuurd, waarin is opgenomen dat appellant algemeen geaccepteerde arbeid moet aanvaarden als hij voor 1 oktober 2012 geen betaalde stageplek heeft gevonden. De afspraak was dat appellant het trajectplan thuis zou lezen en het getekend bij de consulent op 27 september 2012 zou inleveren. Tijdens het gesprek op 27 september 2012 heeft appellant geweigerd het trajectplan te ondertekenen. Het verslag van het gesprek is neergelegd in een rapportage Interventierapport RIB van 10 oktober 2012.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft het college met ingang van 11 oktober 2012 de bijstand verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
1.4.
Hangende bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2012 heeft een psycholoog Arbeid en Gezondheid van Argonaut Advies in opdracht van de gemeente op 31 oktober 2012 een psychologische screening bij appellant uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 1 november 2012. De psycholoog heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat geen sprake is van een objectiveerbare psychische stoornis, maar dat het gedrag van appellant voort komt uit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Als dingen niet lopen zoals appellant het graag wil, leidt dat tot conflicten. Van appellant mag verwacht worden dat hij aan zijn arbeidsverplichtingen in de vorm van algemeen aanvaardbare arbeid kan voldoen.
1.5.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het college de bijstand verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende vier maanden, omdat appellant op 1 november 2012 opnieuw heeft geweigerd het trajectplan te ondertekenen. Nadat appellant op 15 november 2012 het trajectplan alsnog heeft ondertekend, is de maatregel bij besluit van 27 december 2012 gematigd in een verlaging van 100% gedurende twee maanden.
1.6.
Bij besluit van 28 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat het appellant valt te verwijten dat hij op 27 september 2012 het trajectplan niet heeft ondertekend. Niet aannemelijk is dat appellant niet in staat was het trajectplan te ondertekenen, omdat hij andere formulieren wel heeft ondertekend. Uit het psychologisch advies van 1 november 2012 blijkt niet dat sprake is van een objectiveerbare psychische stoornis. Verder blijkt daaruit dat er geen belemmering is in de arbeidsparticipatie. Niet is gebleken van omstandigheden of dringende redenen op grond waarvan de maatregel gematigd zou moeten worden of dat zou moeten worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Omdat sprake is van recidive, omdat appellant eerder op 24 april 2012 en op 14 en
15 mei 2012 zonder bericht niet op afspraken was verschenen, heeft het college toepassing gegeven aan de recidivebepaling van de Maatregelenverordening WWB 2012 van de gemeente Delft (Maatregelenverordening).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op 27 september 2012 heeft geweigerd het trajectplan te ondertekenen, wat op grond van artikel 9, derde lid, aanhef en onder e, van de Maatregelenverordening een gedraging oplevert van de derde categorie. Hierbij past vanwege recidive op grond van artikel 10, tweede lid, onder b, van de Maatregelenverordening een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zich inhoudelijk kon vinden in het trajectplan en niet de intentie heeft gehad het trajectplan niet te ondertekenen, maar dat hij vanwege zijn traumatische ervaringen in het verleden daartoe niet in staat was. Vanwege zijn psychische klachten kan hem niet worden verweten dat hij het trajectplan niet heeft getekend. Deze grond slaagt niet. Uit het advies van de in 1.4 genoemde rapportage van de door het college geraadpleegde psycholoog blijkt weliswaar dat bij appellant sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek, maar uit het advies kan niet worden afgeleid dat appellant vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat zou zijn, dan wel dat niet van hem zou kunnen worden verlangd om een trajectplan te ondertekenen. Daarbij komt dat appellant blijkens het gespreksverslag van 27 september 2012 kennelijk te kennen heeft gegeven dat hij alleen een baan wilde die aansluit op zijn (deeltijd)studie waarmee hij op 3 september 2012 was begonnen. Niet geoordeeld kan worden dat appellant van de verweten gedraging geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Appellant heeft verder betoogd dat hij een eerder trajectplan niet hoefde te ondertekenen, zodat hij erop mocht vertrouwen dat hij ook nu kon weigeren het trajectplan te ondertekenen zonder dat dit gevolgen zou hebben voor zijn bijstand. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Daargelaten nog dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd, is niet gebleken dat het college appellant in dit verband ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan.
4.4.
Er is geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is omdat het college onvoldoende acht heeft geslagen op de psychische gesteldheid van appellant. Bij het traject is rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellant zoals die naar voren zijn gekomen uit een eerder psychologisch onderzoek van Argonaut Advies van 28 juni 2012. Verder heeft het college in de bezwaarfase nogmaals een psychologisch advies gevraagd aan Argonaut Advies. Appellant heeft geen aanknopingspunten aangedragen die doen twijfelen aan de in 1.4 genoemde rapportage. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen zoals door appellant ter zitting is verzocht.
4.5.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging hem kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeerde het college aanleiding had moeten geven om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening de opgelegde maatregel nader af te stemmen en te beperken tot een lager percentage of een kortere duur.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014.
(getekend) A.M. Overbeeke
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD