ECLI:NL:CRVB:2014:2610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
12-5148 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Roermond. Appellante, een zelfstandig ondernemer in een chocolaterie, had zich (gedeeltelijk) ziek gemeld met gynaecologische en psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek had uitgevoerd. De verzekeringsarts had de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en daarbij informatie van verschillende behandelende artsen meegewogen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geen nieuwe informatie had aangedragen die haar stelling dat haar beperkingen waren onderschat, kon onderbouwen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voegde een brief van haar neuroloog toe. De Raad concludeerde echter dat deze brief geen nieuwe medische informatie bevatte die de eerdere beoordeling van het Uwv kon weerleggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5148 WIA
Datum uitspraak: 1 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
9 augustus 2012, 12/644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bos-Ackermans en de heer A. Smits. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is vanaf 2004 als zelfstandig ondernemer in een chocolaterie werkzaam gedurende 48 uur per week. Met ingang van 21 januari 2010 heeft zij zich (gedeeltelijk) ziek gemeld met gynaecologische en (later) psychische klachten. Op 2 november 2011 heeft
zij - op basis van een vrijwillige verzekering - een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 9 december 2011 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij met ingang van 19 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 10 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek en eigen medisch onderzoek de mogelijkheden van appellante onderzocht en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2011. Daarbij is informatie van de behandelende sector, te weten van de klinisch psycholoog, de neuroloog, de gynaecoloog, de dermatoloog en van de huisarts, kenbaar meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanvullend informatie van de eerstelijnspsycholoog en GZ-psycholoog drs. C. de Mol bij de beoordeling betrokken en aanleiding gezien een aanvullende beperking aan te nemen voor nachtwerk om een regelmatig dag- en nachtritme te verkrijgen en appellante in staat geacht om ongeveer acht uur per dag en 40 uur per week te werken. Appellante heeft volgens de rechtbank geen informatie in geding gebracht die tot het aannemen van verdergaande beperkingen aanleiding geeft. Ook de in beroep overgelegde brief van de huisarts, waarin te kennen is gegeven dat halve dagen per week werken voor appellante het maximaal haalbare is, maakt de beoordeling niet anders, omdat het gaat om een persoonlijke mening van de huisarts, niet gebaseerd op medische gegevens. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen.
3.
In hoger beroep heeft appellante de eerdere gronden herhaald en ter onderbouwing van haar standpunt een brief van de neuroloog meegezonden.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft de stelling van appellante dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat afdoende gemotiveerd in de aangevallen uitspraak besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3.
De onder 3 genoemde brief van neuroloog prof.dr. L.J. Kappelle van 10 september 2012 bevat, naar het Uwv terecht heeft opgemerkt, geen nieuwe medische informatie waaruit blijkt dat appellante op de datum in geding, 19 januari 2012, meer beperkt was dan waarvan de bezwaarverzekeringsarts in de door hem opgemaakte FML van 30 maart 2012 is uitgegaan.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli
IvZ