ECLI:NL:CRVB:2014:2610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Roermond. Appellante, een zelfstandig ondernemer in een chocolaterie, had zich (gedeeltelijk) ziek gemeld met gynaecologische en psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek had uitgevoerd. De verzekeringsarts had de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en daarbij informatie van verschillende behandelende artsen meegewogen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geen nieuwe informatie had aangedragen die haar stelling dat haar beperkingen waren onderschat, kon onderbouwen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voegde een brief van haar neuroloog toe. De Raad concludeerde echter dat deze brief geen nieuwe medische informatie bevatte die de eerdere beoordeling van het Uwv kon weerleggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.