ECLI:NL:CRVB:2014:2611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
12-6473 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L. van Os, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 december 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen en dat de medische beperkingen van de appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie in hun beoordeling hadden betrokken en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de rechtsgang voor de appellant blijven.

Uitspraak

12/6473 WIA
Datum uitspraak: 1 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
6 november 2012, 12/1866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 2 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 december 2011 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.1.
Het tegen het besluit van 2 november 2011 ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan lag het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 5 maart 2012 ten grondslag. Deze heeft mede op grond van informatie van MediThemis van 14 december 2011, waarin gewezen is op de omstandigheid dat de bevindingen van de verzekeringsarts haaks staan op hetgeen de revalidatiearts bij onderzoek heeft vastgesteld over de verhoogde spierspanning, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt op de aspecten 3.10, 4.18 (lopen) en 4.19 (lopen tijdens werk). Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat deze aanscherping van de belastbaarheid geen gevolgen heeft voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts blijkens zijn rapporten van 26 september 2011 en 6 oktober 2011 naast dossierstudie een lichamelijk onderzoek heeft verricht en de informatie van de behandelende sector bij zijn beoordeling heeft meegewogen. Verder heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen voor psychische klachten, waarbij het gaat om piekeren. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft naast dossierstudie de in bezwaar ingebrachte medische informatie in zijn oordeel betrokken, appellant gesproken ter hoorzitting en zijn overwegingen in het rapport van 5 maart 2012 voldoende kenbaar gemaakt.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft, naast de al aangenomen beperkingen in verband met de geheelde wervelfracturen, reden gezien om op enkele onderdelen van de FML een aanvullende beperking aan te nemen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen in zijn standpunt dat de in beroep overgelegde informatie van MediThemis van 19 juni 2012 in lijn is met de eerdere brief van 14 december 2011.
2.3.
Voorts heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het Uwv gevolgd in zijn toelichting ten aanzien van de medische geschiktheid voor de voorgehouden functies.
3.
Appellant heeft in hoger beroep met verwijzing naar de in beroep overgelegde medische informatie de gronden van bezwaar en beroep herhaald.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op goede gronden en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit is juist. Daarbij acht de Raad, evenals de rechtbank, van belang dat de (bezwaar)verzekeringsartsen in de FML beperkingen hebben aangenomen voor het verrichten van arbeid en dat daarbij kenbaar de door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling is betrokken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.2.
Er is evenmin grond voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Ook ten aanzien daarvan wordt het oordeel van de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 13 maart 2012 voldoende heeft toegelicht dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant, onderschreven.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli
IvZ