ECLI:NL:CRVB:2014:2611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L. van Os, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 december 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen en dat de medische beperkingen van de appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie in hun beoordeling hadden betrokken en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de rechtsgang voor de appellant blijven.