ECLI:NL:CRVB:2014:2613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
12-3373 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die als verzorgende werkzaam was, had zich op 15 juni 2009 ziek gemeld vanwege rug- en knieklachten en vaatproblemen aan de benen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 13 juni 2011 recht had op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 70,5% was vastgesteld. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juni 2011 correct was. De rechtbank concludeerde dat de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van de appellant niet overschreden. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij recht had op een IVA-uitkering, die hem inmiddels was toegekend met ingang van 27 januari 2014.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie adequaat had beoordeeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de beperkingen in het kader van de Wet WIA niet tot de specifieke deskundigheid van een bedrijfsarts behoort. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat de voorgehouden functies passend waren voor de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3373 WIA
Datum uitspraak: 1 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
30 mei 2012, 11/1321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Strijbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 15 juni 2009 uitgevallen voor zijn werk als verzorgende vanwege rug- en knieklachten en vaatproblemen aan de benen.
1.2. Bij besluit van 26 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 juni 2011 op grond van artikel 54 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 70,5%. Bij besluit van 4 oktober 2011
(bestreden besluit) is het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest. Verder heeft zij overwogen dat de voorhanden medische informatie omtrent de knie- en rugklachten en vaatproblematiek van appellant door de bezwaarverzekeringsarts uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling is meegenomen. Niet is gebleken, volgens de rechtbank, dat de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie in onjuiste beperkingen heeft vertaald. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom de door appellant ingezonden informatie van bedrijfsartsen Langenhorst en Swerts niet afdoet aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 juni 2011. Hierbij heeft de rechtbank nog benadrukt (onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2009 ECLI:2009:NL:CRVB:BJ7039) dat de overgelegde, afwijkende, FML van Langenhorst, zonder nadere medische onderbouwing, de verzekeringsarts niet verplichtte om een bijzondere motivering te geven ten aanzien van de door hem aangenomen (lichtere) beperkingen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de voorgehouden functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant.
2.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat zijn beperkingen ten aanzien van staan en de werktijden zijn onderschat. Hij kan geen 15 minuten achtereen staan en niet gemiddeld ten minste 40 uur per week werken. Ter onderbouwing heeft hij (nadere) stukken ingediend van bedrijfsarts P.M.J. Swerts, revalidatiearts, A. de Fretes en orthopedisch chirurgen G.J. van Norel en R. Donk. Verder heeft hij erop gewezen dat hem inmiddels een IVA-uitkering is toegekend met ingang van 27 januari 2014. Omdat de IVA-uitkering is toegekend op basis van een vrijwel identieke FML is hij van mening dat hem reeds met ingang van 13 juni 2011 een IVA-uitkering toekomt.
3.
De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de FML van 29 juni 2011. De in hoger beroep ingediende medische informatie doet hieraan niet af. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om het ziektebeeld van appellant, waarbij de diagnoses van de behandelend sector volledig zijn overgenomen door de bezwaarverzekeringsarts en waarover ook geen verschil van mening bestaat tussen partijen, te vertalen in beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van deze diagnoses en zijn bevindingen na lichamelijk onderzoek van appellant op 29 juni 2011, dus rond de datum in geding van
13 juni 2011, de FML aangepast. Door Langenhorst is enkel een FML opgesteld zonder medische onderbouwing, terwijl door Swerts een FML is opgesteld naar aanleiding van lichamelijk onderzoek van appellant op 3 april 2012, dus ruim na de datum in geding. Verder behoort het vaststellen van beperkingen in het kader van de Wet WIA niet tot de specifieke deskundigheid van een bedrijfsarts. De bedrijfsarts beoordeelt immers de mogelijkheden van een betrokkene in het kader van de re-integratie. Bovendien verschillen de door beide bedrijfsartsen opgestelde FML-en sterk van elkaar, wat afdoet aan de overtuigingskracht van het standpunt van appellant. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De voorlopige afwijzing door de Raad van de het in hoger beroep door appellant nogmaals ingediende verzoek om inschakeling van een onafhankelijk deskundige houdt dan ook stand.
3.2.
Appellant heeft in januari 2014 om een herbeoordeling gevraagd bij het Uwv in verband met toegenomen klachten. Zijn verzoek werd ondersteund door de door hem ingeschakelde verzekeringsarts R. Foekens, die heeft vastgesteld dat de klachten en beperkingen van appellant zijn toegenomen vergeleken met zijn beperkingen op 13 juni 2011. Het Uwv heeft appellant vervolgens met ingang van 27 januari 2014 een IVA-uitkering toegekend, omdat na arbeidsdeskundig onderzoek is komen vast te staan dat hij meer dan 80% arbeidsongeschikt is en de verzekeringsarts van oordeel is dat zijn beperkingen duurzaam zijn. Hoewel de FML van 29 juni 2011 sterke overeenkomsten vertoont met de FML die heeft geleid tot de toekenning van de IVA-uitkering, geeft dit de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische of arbeidskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De FML van januari 2014 kent een toegenomen beperking ten aanzien van lopen en bovendien is het niet onaannemelijk dat raadpleging van het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) in februari 2014 een andere uitkomst (geen passende functies) geeft dan destijds in september 2011 (arbeidsongeschiktheidspercentage van 74). Dit is inherent aan het systeem van het CBBS.
3.3.
Terecht ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijden.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.5.Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli

RK