ECLI:NL:CRVB:2014:2613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die als verzorgende werkzaam was, had zich op 15 juni 2009 ziek gemeld vanwege rug- en knieklachten en vaatproblemen aan de benen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 13 juni 2011 recht had op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 70,5% was vastgesteld. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juni 2011 correct was. De rechtbank concludeerde dat de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van de appellant niet overschreden. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij recht had op een IVA-uitkering, die hem inmiddels was toegekend met ingang van 27 januari 2014.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie adequaat had beoordeeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de beperkingen in het kader van de Wet WIA niet tot de specifieke deskundigheid van een bedrijfsarts behoort. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat de voorgehouden functies passend waren voor de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.