Uitspraak
5 februari 2013, 12/533, 12/2592 en 12/2593 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die vanaf 27 april 2005 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van meldingen dat appellant tweedehands goederen verhandelde, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek, uitgevoerd door de sociale recherche, omvatte dossieronderzoek, huisbezoeken, en het horen van getuigen. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant inkomsten had verworven uit handelsactiviteiten die hij niet had gemeld, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 1 mei 2011 en een terugvordering van € 69.765,54.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft de besluiten gehandhaafd. De rechtbank Oost-Nederland verklaarde de beroepen van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft appellant de intrekking van de bijstand betwist, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd voor de handelsactiviteiten van appellant. De Raad stelt vast dat appellant gedurende de beoordelingsperiode betrokken was bij de handel in diverse goederen, wat hem verplichtte om deze activiteiten te melden. De Raad concludeert dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering heeft gehandhaafd, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig zijn, en dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad wijst erop dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, wat hij niet heeft gedaan. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.