ECLI:NL:CRVB:2014:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
12-5654 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 30 december 2009 ziek meldde vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en op basis daarvan beperkingen vastgesteld, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Het Uwv heeft op 29 november 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 28 december 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig was of dat de beperkingen van appellante op de datum in geding waren onderschat. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar mate van arbeidsongeschiktheid verkeerd is vastgesteld en dat zij zware fysieke klachten ervaart. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden bekrachtigd.

De Raad heeft geoordeeld dat er geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft haar standpunt dat zij op 28 december 2011 in lichamelijk opzicht meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad concludeert dat de FML correct is en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, passend zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5654 WIA
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2012, 12/1120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft zich op 30 december 2009 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld. Daarvoor was zij laatstelijk werkzaam als restaurant/keukenmedewerkster voor 29,66 uur per week. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en op grond daarvan beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis hiervan functies geselecteerd waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 december 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 15 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat de (bezwaar)verzekeringsarts onvolledig is geweest in zijn onderzoek of dat het onderzoek overigens onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft zij aanknopingspunten gezien om te concluderen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke grondslag berust, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat appellante binnen de daarvoor geldende termijn geen medische informatie heeft ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij op de datum in geding ernstiger beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd heeft dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar mate van arbeidsongeschiktheid verkeerd is vastgesteld, dat zij zware fysieke klachten ervaart en dat zij de geduide functies dan ook niet kan verrichten. Zij heeft aangevoerd dat het Uwv haar na een latere ziekmelding op 6 september 2012 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft toegekend, omdat zij niet langer geschikt is voor de geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling per 28 december 2011. Appellante heeft gesteld dat haar fysieke toestand op dat moment niet anders was dan op 28 december 2011.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Op verzoek van appellante heeft het Uwv de met de ziekmelding van appellante verband houdende stukken ingediend. Uit deze stukken blijkt dat appellante zich op 6 september 2012 heeft ziek gemeld, dat het Uwv haar met ingang van die datum een ZW-uitkering heeft toegekend en dat het Uwv appellante op 16 juli 2013 hersteld heeft verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante rechtsmiddelen ingesteld en deze zaak loopt nu bij de rechtbank.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellante ingaande 28 december 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid toen minder dan 35% bedroeg. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of toen als gevolg van ziekte of gebrek meer lichamelijke beperkingen golden voor appellante dan het Uwv heeft aangenomen.
4.2.
Er bestaan geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven. Appellante heeft melding gemaakt van haar klachten en deze zijn door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bij hun beoordeling meegewogen. Dit heeft geresulteerd in de FML van 13 oktober 2011. Daarin zijn in verband met de buik- en rugklachten van appellante beperkingen aangenomen voor zwaar tillen, zwaar duwen en zwaar trekken, en in verband met de nek- en schouderklachten beperkingen ten aanzien van zware belasting van de nek en de schouders. Appellante heeft haar standpunt, dat zij op
28 december 2011 in lichamelijk opzicht meer is beperkt dan door het Uwv is aangenomen in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd. Aan de eigen mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
4.3.
Het enkele feit dat appellante van 6 september 2012 tot 16 juli 2013 een ZW-uitkering heeft genoten werpt geen ander licht op de zaak. Niet alleen dateert de ziekmelding van ruim acht maanden na de datum in geding (28 december 2011), maar appellante heeft niet aan de hand van medische stukken onderbouwd waarom uit de door het Uwv geaccepteerde ziekmelding per 6 september 2012 afgeleid zou moeten worden dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist is.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend.
5.
Uit hetgeen overwogen is in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvZ