ECLI:NL:CRVB:2014:2690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
12-5457 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvroeg, was van mening dat hij recht had op deze uitkering. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant met ingang van 5 december 2011 geen recht op een uitkering had, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die de belastbaarheid van appellant had beoordeeld en aanvullende beperkingen had vastgesteld.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant leed aan een depressieve episode, cannabisverslaving en chronische rugpijn, maar dat de medische beperkingen niet zodanig waren dat appellant recht had op een uitkering. Appellant had in hoger beroep de gronden van zijn bezwaar en beroep herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2014.

Uitspraak

12/5457 WIA
Datum uitspraak: 8 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 augustus 2012, 12/1915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 december 2011 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.2. Het tegen het besluit van 2 november 2010 ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan lag het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 maart 2012 ten grondslag. Deze heeft mede op grond van informatie van de behandelend psychiater en van de huisarts van appellant de belastbaarheid van appellant aangescherpt en aanvullende beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2012, onder andere op de aspecten persoonlijk risico en autorijden. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat deze aanscherping van de belastbaarheid geen gevolgen heeft voor het recht op uitkering op grond van de Wet WIA. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt minder dan 35%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant een depressieve episode heeft doorgemaakt en dat sprake is van een cannabis-verslaving en chronisch aspecifieke rugpijn. Appellant is fors beperkt geacht voor het persoonlijk en sociaal functioneren, omdat hij veel piekert en snel contact vermijdt. Ook is appellant beperkt geacht voor rugbelastend werk. De bezwaarverzekeringsarts is aanwezig geweest op de hoorzitting en heeft informatie van behandelaars meegewogen. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij meer of ernstiger beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen.
2.3. Verder heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het Uwv gevolgd in haar toelichting ten aanzien van de medische geschiktheid voor de voorgehouden functies.
3.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het bezwaar en beroep herhaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op goede gronden en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit is juist. Terecht heeft de rechtbank van belang geacht dat de (bezwaar)verzekeringsartsen in de FML beperkingen hebben aangenomen voor het verrichten van arbeid en dat daarbij kenbaar de door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling is betrokken. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.3.
Er is evenmin grond voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Ook op dit punt wordt het oordeel van de rechtbank, dat de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 27 maart 2012 en 26 april 2012 voldoende heeft toegelicht dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant, onderschreven.
4.4.
De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker
IvZ