ECLI:NL:CRVB:2014:2690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvroeg, was van mening dat hij recht had op deze uitkering. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant met ingang van 5 december 2011 geen recht op een uitkering had, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die de belastbaarheid van appellant had beoordeeld en aanvullende beperkingen had vastgesteld.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant leed aan een depressieve episode, cannabisverslaving en chronische rugpijn, maar dat de medische beperkingen niet zodanig waren dat appellant recht had op een uitkering. Appellant had in hoger beroep de gronden van zijn bezwaar en beroep herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2014.