ECLI:NL:CRVB:2014:2691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
14-534 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na psychische klachten en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als medewerker in een callcenter werkte, had zich op 14 september 2009 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met ingang van 12 september 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld. Appellant voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en dat hij niet in staat was om fulltime te werken. Hij verwees naar een medisch rapport dat concludeerde dat hij slechts twee uur per dag kon werken. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht de deskundige had gevolgd die de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had opgesteld. Deze FML was op 20 september 2013 aangepast op basis van aanvullend onderzoek en werd door de deskundige als juist beschouwd.

De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de FML en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2014.

Uitspraak

14/534 WIA
Datum uitspraak: 8 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2013, 12/2231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als medewerker callcenter. Appellant was werkloos en heeft zich op 14 september 2009 ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellant met ingang van 12 september minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft aanleiding gezien nader onderzoek te laten verrichten door psychiater dr. C.C. Kan. Kan heeft in zijn rapport van 5 september 2013 te kennen gegeven dat bij appellant sprake is van een autismespectrumstoornis (PDD-NOS) met trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een aanpassingsstoornis. Hierdoor heeft appellant beperkingen in zijn informatie/prikkelverwerking en sociaal/communicatief functioneren. Zijn narcistische persoonlijkheid staan een adequate sociale interactie in de weg en zijn aanleiding tot conflicten en dragen daardoor bij aan overprikkeling en overbelasting. Daarnaast bestaat de aanpassingsstoornis uit diverse wisselende lichamelijke klachten die optreden bij overbelasting/overprikkeling door herkenbare stress veroorzakende factoren. In aanvulling op de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), acht Kan beperkingen geïndiceerd in het persoonlijk functioneren op de aspecten vertraagde informatieverwerking, verhoogde prikkelgevoeligheid en het uiten van gevoelens. In het sociaal functioneren acht hij aanvullende beperkingen noodzakelijk op het aspect sociale contacten, omdat bij sociale contacten appellant snel overvraagd of overprikkeld kan worden door zijn beperkte vermogen om gedachten en gevoelens van anderen aan te voelen.
2.2. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts op 20 september 2013 een nieuwe FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van
23 september 2013 gemotiveerd te kennen gegeven dat met de aangescherpte FML de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn te achten voor appellant. Kan heeft vervolgens in een brief van 23 oktober 2013 kenbaar gemaakt dat in de FML van 20 september 2013 alle door hem voorgestelde extra beperkingen zijn opgenomen. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en heeft het beroep ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Tevens heeft hij benadrukt dat hij niet in staat is om fulltime werkzaam te zijn. Daarvoor wijst hij op een, in opdracht van de gemeente Landsmeer ingesteld, medisch en arbeidskundig onderzoeksrapport van het voorjaar van 2013 waarin geconcludeerd is dat appellant slechts twee uur per dag kan werken. Het verschil tussen de conclusies in deze rapporten en in die van het Uwv waarop de schatting van het betreden besluit is gebaseerd, acht appellant te groot.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen redenen die aanleiding geven dit rapport niet te volgen.
4.2.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de FML van 20 september 2013. Kan heeft zich zoals blijkt uit zijn brief van 23 oktober 2013 geheel kunnen verenigen met de aangescherpte FML. Ook in zijn rapport van 5 september 2013 heeft hij te kennen gegeven dat er geen reden is voor een urenbeperking indien rekening gehouden wordt met de beperkte belastbaarheid zoals neergelegd in de FML. Appellant heeft in hoger beroep met betrekking tot de datum in geding geen nieuwe medische stukken overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 20 september 2013. Zoals het Uwv in het verweerschrift heeft opgemerkt, heeft het door appellant in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapport, dat is opgesteld in opdracht van de gemeente Landsmeer, geen betrekking op de datum in geding. Voorts is dit rapport opgesteld in het kader van een andere wet dan de Wet WIA. In navolging van de rechtbank en het Uwv zijn hierin geen aanknopingspunten gelegen voor verdergaande beperkingen dan in de FML zijn opgenomen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 september 2013 zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4.4.. Uit 4.1. tot en met 4.3. volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker

RK