ECLI:NL:CRVB:2014:2718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
12-6174 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. El Ahmadi, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij geen onzorgvuldigheden in het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts had geconstateerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts had rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin beperkingen waren opgenomen. De rechtbank had vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige toereikend had gemotiveerd waarom de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de gronden die appellante aanvoerde een herhaling waren van hetgeen in beroep was besproken en dat deze niet konden leiden tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6174 WIA
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
4 oktober 2012, 12/725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft het Uwv geweigerd appellante per
23 augustus 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2. Bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 29 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest, dan wel dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts bij het vaststellen van de psychische belastbaarheid rekening heeft gehouden met de in bezwaar overgelegde informatie van NOAGG. Naar aanleiding van voornoemde informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts op 13 januari 2012 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en beperkingen aangenomen ten aanzien van werk in een zeer stressvolle omgeving en werk waarbij geregeld conflicten voorkomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd waarom hij afwijkt van de conclusie van NOAGG dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens ingebracht die twijfel oproepen aan het door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt over de psychische belastbaarheid op de datum in geding, te weten
23 augustus 2011. Wat betreft de lichamelijke klachten van appellante heeft de rechtbank evenmin aanleiding gezien om te concluderen dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts vanwege de benauwdheidsklachten van appellante in de FML een beperking heeft opgenomen voor het langdurig werken in stoffige ruimtes. Ten aanzien van de voetklachten zijn beperkingen aangenomen op de items staan en lopen. Ten aanzien van de vermoeidheidsklachten overweegt de rechtbank dat deze zijn onderkend maar dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd waarom de belasting van de functies de belastbaarheid van appellante voor arbeid niet overschrijdt.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar, met name psychische, beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte een meerwaarde wordt toegekend aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts ten opzichte van het oordeel van NOAGG.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Omdat het Uwv niet heeft kunnen reageren op de nadere medische stukken, die appellante bij faxbericht van
27 juni 2014 heeft ingezonden worden deze stukken, zoals ter zitting besproken, buiten beschouwing gelaten.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormen een herhaling van hetgeen in beroep naar voren is gebracht. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Appellante heeft, afgezien van de in 4.1 genoemde stukken die buiten beschouwing worden gelaten, geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen zijn voor een andersluidend oordeel. De Raad ziet evenmin als de rechtbank reden voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het arbeidskundig onderzoek juist is geweest. Uitgaande van de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 13 januari 2012, zijn de door de bezwaararbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. In het rapport van 16 januari 2012 zijn de in de resultaat functiebelasting van de geduide functies voorkomende signaleringen afdoende toegelicht.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H.J. Dekker

RK