In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen WAO-uitkering zou toekennen na haar arbeidsongeschiktheidsmelding. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde informatie niet voldoende was om aan te tonen dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat rekening hield met haar beperkingen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks haar klachten. De Raad wees op de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts die de medische situatie van appellante op de datum in geding adequaat hadden beoordeeld. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.948,- bedroegen, en het griffierecht van € 157,- werd vergoed.