Uitspraak
OVERWEGINGEN
€ 100,- per maand af te lossen op de vordering die het Uwv op hem heeft. Kennelijk heeft het Uwv daarmee ingestemd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de hoogte van het aflossingsbedrag dat appellant aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) moet betalen voor een openstaande vordering van € 30.924,86. Appellant had eerder een voorstel gedaan voor een aflossingsbedrag van € 100,- per maand, maar het Uwv heeft dit bedrag herzien naar € 675,81 op basis van nieuwe informatie over de financiële situatie van appellant en zijn echtgenote.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht het aflossingsbedrag had vastgesteld op € 675,81, omdat dit bedrag gebaseerd was op de volledige aflossingscapaciteit van appellant. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv ten onrechte is teruggekomen op de eerdere regeling en dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hij verzocht de Raad om een terugbetalingsregeling vast te stellen die aansluit bij zijn financiële draagkracht.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het Uwv die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad concludeert dat het Uwv het aflossingsbedrag op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om dit bedrag te wijzigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.