ECLI:NL:CRVB:2014:2738
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bijstand had aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker had zich op 14 november 2012 gemeld bij de gemeente Rotterdam voor bijstand en had op 6 december 2012 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen op 17 januari 2013, omdat verzoeker de inlichtingenverplichting had geschonden. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij gedurende de procedure in aanmerking zou komen voor bijstand.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zelf kan voorzien in zijn huisvesting en dat hij in staat is geweest de kosten van zijn zorgverzekering te betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zwaarwegend belang was dat de behandeling van de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal blijven, en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand, en dat het college gerechtigd is om huisbezoeken af te leggen indien er redelijke grond is om te twijfelen aan de verstrekte gegevens. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.