ECLI:NL:CRVB:2014:2739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- M. Greebe
- J.J.T. van de Corput
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor werk
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die in juni 1995 ziek werd na een auto-ongeluk, ontving van 1996 tot 2007 een WAO-uitkering. Na een periode van werkhervatting viel hij in 2010 opnieuw uit wegens neurologische klachten. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant per 31 oktober 2011 weer geschikt was voor werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat de informatie van zijn behandelend artsen onvoldoende was meegewogen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv voldoende medische informatie had verzameld en dat appellant geen nieuwe gegevens had overgelegd die zijn ongeschiktheid voor werk op de datum in geding konden onderbouwen.
De Raad oordeelde dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de conclusie dat hij in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten, gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.