ECLI:NL:CRVB:2014:2753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
12-3155 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet WIA na onzorgvuldige voorbereiding en verkeerde FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die zich op 9 juni 2009 ziekmeldde als schilder, had zijn aanvraag in eerste instantie afgewezen gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die niet zorgvuldig was voorbereid. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid, maar dat hij wel duurzaam benutbare mogelijkheden had. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de medische beperkingen van appellant niet volledig waren onderbouwd, maar de rechtbank Utrecht had het beroep van appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar het Uwv had in verweer een nieuwe beoordeling gepresenteerd op basis van de juiste FML. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit, dat was gebaseerd op een verkeerde FML, niet zorgvuldig was voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeerde. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.461,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak van een correcte FML bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

12/3155 WIA
Datum uitspraak: 1 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 mei 2012, 12/187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant, geboren [in] 1969, heeft zich op 9 juni 2009 ziekgemeld voor zijn (uitzend)werk als schilder. Appellant is op 13 mei 2011 gezien door de verzekeringsarts, die heeft geconstateerd dat er sprake is van verminderde arbeidsmogelijkheden als gevolg van rugklachten na een eerdere herniaoperatie. De verzekeringsarts acht appellant ongeschikt voor de maatgevende arbeid, maar appellant heeft volgens hem wel duurzaam benutbare mogelijkheden. Er wordt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Er zijn geen beperkingen ten aanzien van de duur van de arbeid. Na arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij is uitgegaan van de functie van technisch medewerker als maatman. Bij besluit van 6 juli 2011 is de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge deWet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
2.1.
In bezwaar is namens appellant onder meer naar voren gebracht dat zijn beperkingen, gezien zijn chronische pijnklachten, zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij de behandelend neuroloog. Deze heeft bij onderzoek feitelijk geen duidelijke of ernstige afwijkingen aan de rug gevonden. De bezwaarverzekeringsarts kan de ernstige beperkingen die appellant ervaart (ten gevolge van zijn pijnklachten) niet volledig objectiveren. Het onderzoek van de verzekeringsarts, en de vastgestelde FML, worden correct bevonden. Bij passend werk is er geen grond voor een duurbeperking. Voorts is er geen dusdanig ernstig pijnsyndroom dat daaruit beperkingen ten aanzien van de duurconcentratie of anderszins voortvloeien. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat als maatgevende arbeid de laatstelijk door appellant verrichte schilderwerkzaamheden dient te gelden. Dit leidt tot een hoger maatmaninkomen. Op grond van de bij de primaire functieduiding geselecteerde functies zou dat tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,29% hebben geleid. Door binnen de SBC-code 111180 een aantal functies te laten vervallen is door de bezwaararbeidsdeskundige een hogere resterende verdiencapaciteit gerealiseerd. Daardoor is het arbeidsongeschiktheidspercentage uitgekomen op 28,27.
2.2.
Bij besluit op bezwaar van 20 december 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
In beroep is namens appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Appellant is uitbehandeld. Hij moet leren omgaan met de pijn. Herhaald wordt dat een urenbeperking aangewezen is. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de schatting is aangevoerd dat ten onrechte in bezwaar de functieselectie is gewijzigd.
3.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen toereikende objectief medische aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding heeft onderschat. Een urenbeperking is niet aan de orde, nu door de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze is uiteengezet dat met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML op voldoende wijze aan de erkende klachten van appellant tegemoet kan worden gekomen. Voor de benoeming van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen grond voor twijfel aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De signaleringen bij de geselecteerde functies zijn van een voldoende motivering voorzien. Ten aanzien van de grond dat in bezwaar ten onrechte de functieselectie is gewijzigd wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak van de Raad dat bij een beoordeling per einde wachttijd het wijzigen van functies is toegestaan.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep voorgedragen gronden in essentie herhaald. Het Uwv heeft in verweer onder meer gewezen op artikel 9, aanhef, en sub a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB), waarin is bepaald dat die algemeen geaccepteerde arbeid in aanmerking wordt genomen waarmee betrokkene het meest kan verdienen. Bij brief van 3 juni 2014 heeft het Uwv de Raad bericht dat aan de schatting abusievelijk de FML ten gronde is gelegd die van kracht is bij de aanvang van de verzekering en niet de FML die van kracht is bij het einde van de wachttijd. Vervolgens heeft het Uwv een beoordeling van de bezwaararbeidsdeskundige in het geding gebracht gebaseerd op de juiste FML. Geconcludeerd wordt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 32,75. Het bestreden besluit wordt gehandhaafd.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv aan appellant per einde wachttijd terecht een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft geweigerd.
4.3.
Voorop gesteld moet worden dat uit de door het Uwv in hoger beroep ingebrachte stukken volgt dat het bestreden besluit, nu dit is gebaseerd op een verkeerde FML, niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist. Dit besluit, en de uitspraak van de rechtbank waarbij het beroep ongegrond is verklaard, kunnen dan ook geen stand houden. Nagegaan zal worden of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
4.4.
Wat betreft de aan de schatting ten gronde gelegde medische beoordeling wordt opgemerkt dat de rechtbank de door appellant aangevoerde gronden uitvoerig heeft besproken, waarna zij tot het oordeel is gekomen dat deze niet slagen. Dit oordeel, en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, kunnen worden gevolgd. Hetgeen namens appellant in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is dan volgt uit de door het Uwv vastgestelde FML, niet met nieuwe objectieve medische stukken onderbouwd. Uitgaande van de correctheid van de aan de schatting ten gronde gelegde FML is er geen grond te twijfelen aan de passendheid van de geselecteerde functies. De signaleringen bij de geselecteerde functies zijn in hoger beroep door de bezwaararbeidsdeskundige van een voldoende motivering voorzien. De grond dat ten onrechte in bezwaar de functieselectie is gewijzigd slaagt niet. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een hogere resterende verdiencapaciteit gerealiseerd door binnen een SBC-code niet alle functies te selecteren. Zoals het Uwv met recht heeft opgemerkt is het Uwv gehouden, gelet op artikel 9, aanhef, en sub a, van het SB, die algemeen geaccepteerde arbeid in aanmerking te nemen waarmee een betrokkene het meest kan verdienen. Gesteld noch gebleken is dat de geselecteerde functies (anderszins) niet voldoen aan de in het SB neergelegde (getalsmatige) vereisten. Geconcludeerd moet worden dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5.
Er is grond om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden geraamd op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 487,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.461,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 december 2011;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.P. Ketting

HD