4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 juli 2004 tot en met
10 februari 2012.
4.2.Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand bestond.
4.3.Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de Svb rust.
4.4.Appellanten betwisten dat appellant in ieder geval mede-eigenaar van de woning is.
4.5.De Svb heeft het standpunt dat appellant mede-eigenaar is van de woning gebaseerd op het onderzoek van het IBF en op de verklaringen van appellanten en van hun dochter.
4.5.1.Uit de onderzoeksverslagen van de attaché blijkt dat medewerkers van de ambassade de lokale autoriteiten van [plaats] op 5 oktober 2010 hebben bezocht. Volgens de lokale autoriteiten heeft appellant al tien jaar een woning in [plaats] in eigendom. Op verzoek van het IBF is vervolgens informatie ingewonnen bij het kadaster, waar de woning niet staat geregistreerd, en heeft een beëdigd taxateur een taxatie verricht van de waarde van de door de lokale autoriteiten aangeduide woning.
4.5.2.Appellante heeft tijdens het verhoor op 17 november 2011 verklaard dat zij een huis in [plaats] in bezit hebben met een waarde van ongeveer € 26.000,-. Door een aardbeving in [plaats] was hun huis beschadigd en kregen zij geld van de Marokkaanse regering. Appellant heeft tijdens het verhoor op 17 november 2011 verklaard dat hij met de hele familie een huis heeft in het dorp[plaats]. Het huis is niet van hem alleen, ook van zijn broer. Zij hebben het geërfd van hun vader. Het huis is tijdens de aardbeving beschadigd. Zijn moeder woonde in het oude huis en na de aardbeving hebben zij het drie jaar na haar overlijden verbouwd. Er zijn twee aardbevingen geweest, de eerste tien tot twaalf jaar geleden en de tweede zes jaar geleden. Appellant, zijn broers en de gemeente in Marokko hebben de verbouwing betaald. Appellant heeft het huis op een aan hem getoonde foto herkend. Volgens appellant ligt de waarde van het huis tussen de € 25.000,- en € 30.000,-. Ook de dochter van appellanten heeft verklaard dat zij het huis herkende van een aan haar getoonde foto en dat dit huis van haar opa en oma was.
4.6.De grond dat geen sprake is van een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat onduidelijk is met wie de medewerkers van de ambassade hebben gesproken, slaagt niet. Uit het proces-verbaal van 15 maart 2012 blijkt dat de sociale recherche hierover navraag heeft gedaan bij het IBF. Uit een mailbericht van 18 oktober 2011 blijkt dat de attaché heeft gesproken met de Moquaddem en/of Cheikh. Hoewel daarmee niet geheel duidelijk is met wie is gesproken, is de verstrekte informatie wel voldoende concreet. Nu tussen partijen geen onduidelijkheid bestaat over welke woning wordt gesproken, kunnen appellanten zich wel verweren tegen het standpunt van de Svb en is het bijvoorbeeld mogelijk tegenbewijs te leveren door het aanleveren van eigen gegevens.
4.7.Appellanten stellen terecht dat de onderzoeksverslagen van de attaché summier zijn en dat daaruit niet kan worden afgeleid waar de locale autoriteiten deze informatie op hebben gebaseerd en voor welk deel appellant eigenaar is van de woning. De verklaringen van appellanten en de verklaringen van hun dochter vormen in samenhang met deze onderzoeksverslagen echter voldoende grondslag voor de conclusie dat appellant in ieder geval mede-eigenaar is van de onderzochte woning in Marokko.
4.8.Appellanten hebben voorts aangevoerd dat zij onvoldoende kennis hebben van het begrip eigendom om op basis van hun verklaringen tot mede-eigendom te kunnen concluderen. De verklaringen van appellanten zijn echter concreet en voldoende gedetailleerd, zodat geen aanleiding bestaat aan deze verklaringen geen betekenis toe te kennen. Zowel appellant als appellante verklaren over het bezit van een woning in [plaats]. Appellant heeft verklaard dat hij de woning van zijn vader heeft geërfd. Ook appellante en de dochter van appellanten hebben verklaard dat de woning van de ouders van appellant was en al jaren in de familie is. Appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat zijn ouders al meer dan
20 jaar geleden zijn overleden, zodat appellant, als erfgenaam, de gehele te beoordelen periode over de woning kon beschikken. Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij geen kennis hebben van het begrip eigendom en dat slechts sprake zou zijn van een gebruiksrecht. Uit de verklaringen blijkt bovendien dat appellanten zich als eigenaar hebben gedragen door over de woning te beschikken en deze op een door hen gekozen moment te verbouwen en dat zij door de autoriteiten ook als eigenaar zijn aangemerkt bij de toekenning van schadevergoeding na een aardbeving. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
4.9.Door geen melding te maken van de mede-eigendom van de woning in Marokko hebben appellanten de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het is daarom aan hen om aannemelijk te maken dat, in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand bestond en dus om objectieve en verifieerbare informatie te verstrekken over de eigendomssituatie. Appellanten hebben geen gegevens overgelegd over hun aandeel in de woning. Zij betwisten weliswaar de door een makelaar op grond van een bezoek aan de woning vastgestelde waarde van de woning, maar hebben nagelaten zelf een taxatierapport van de woning te overleggen waaruit de door hen gestelde waarde van die woning blijkt. Zij zijn er derhalve niet in geslaagd hun stellingen aannemelijk te maken.
4.10.Nu onduidelijk is gebleven welk deel van de waarde van de woning aan appellanten kan worden toegerekend, kan het vermogen van appellanten niet worden vastgesteld en kan het recht op bijstand ten tijde hier van belang door ontbrekende inlichtingen niet worden vastgesteld. Gelet op wat onder 4.6 tot en met 4.9 is overwogen heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat de Svb bevoegd was de bijstand van appellanten in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen.
4.11.Uit 4.4 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.