ECLI:NL:CRVB:2014:3050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12-5069 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en rekening houden met psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die als medewerkster klantenservice werkte. Appellante viel op 14 oktober 2011 uit voor haar werk vanwege psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 19 december 2011, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar werk. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de conclusie te twijfelen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was. Zij stelde dat haar psychische klachten, die intensieve behandeling vereisten, haar ongeschikt maakten voor arbeid. Ter onderbouwing voegde zij een neuropsychologisch rapport toe, waaruit volgens haar bleek dat zij ten tijde van de beslissing niet in staat was om haar werk te verrichten. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, waarbij ook de psychische klachten van appellante in overweging waren genomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende basis boden voor de conclusie dat appellante geschikt was voor haar werk. De Raad vond geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2014.

Uitspraak

12/5069 ZW
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
22 augustus 2012, 12/3158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was werkzaam als medewerkster klantenservice bij een telecombedrijf voor 40 uur per week via een uitzendbureau toen zij op 14 oktober 2011vanwege psychische klachten voor dat werk is uitgevallen. Als gevolg daarvan is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 16 december 2011 heeft het Uvw de ZW-uitkering met ingang van 19 december 2011 beëindigd, omdat appellante weer geschikt werd geacht om haar werk te doen. Bij besluit van 8 maart 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uvw onzorgvuldig dan wel de conclusie onjuist te achten. De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat appellante geen nadere medische stukken heeft ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat de betrokken verzekeringsartsen de medische toestand van appellante op 19 december 2011 onjuist hebben ingeschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in de verklaring van de psycholoog van appellante geen aanleiding had hoeven zien een nader onderzoek in te stellen.
3.1.
Appellante heeft - samengevat - aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Appellant meent dat van haar niet kan worden verlangd om haar arbeid te verrichten vanwege de intensieve behandeling van haar psychische klachten, die, ook al vindt die niet elke dag plaats, een zodanige lichamelijke en psychische invloed op haar heeft dat er geen resterende mogelijkheden zijn om arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een neuropsychologisch rapport van 9 juli 2012 ingebracht waaruit naar haar mening blijkt dat zij ten tijde in geding wegens concentratie-/geheugenproblemen en een traag werktempo ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellante laatstelijk werkzaam is geweest als medewerkster klantenservice, is deze functie terecht als maatstaf arbeid aangemerkt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het door het Uwv verrichte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Appellante is medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelend psycholoog zijn bij die beoordeling betrokken. Ook is aandacht besteed aan de psychische klachten van appellante. De onderzoeken van de verzekeringsartsen en de medische stukken zijn dan ook voldoende grondslag voor de onderbouwing van het standpunt dat appellante geschikt te achten is voor haar werk.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt onvoldoende reden om aan de juistheid van de conclusie van het Uwv te twijfelen. Dat de behandeling door de psycholoog ten tijde van belang een zodanige lichamelijke en psychische invloed op haar had dat er geen resterende mogelijkheden meer waren om arbeid te verrichten, is niet gebleken. Het in hoger beroep ingebrachte neuropsychologisch rapport bevat evenmin specifieke informatie waaruit kan worden afgeleid dat appellante per 19 december 2011 niet in staat was haar arbeid te verrichten. Het Uwv heeft in een rapport van 5 november 2012 onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot een ander standpunt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.
4.4.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv over de beëindiging van ziekengeld.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal
IvR