ECLI:NL:CRVB:2014:307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de veronderstelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellante ontving sinds 28 juli 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een tip heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten vanaf 1 augustus 2009 een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.
De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellanten betwisten dat zij in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat appellant voldoende inkomsten had om in het levensonderhoud van appellante te voorzien. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep de vraag beantwoord of er voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college. De Raad concludeert dat aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding is voldaan, zowel wat betreft het hoofdverblijf als de wederzijdse zorg.
De Raad oordeelt dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde. Hierdoor was het college bevoegd om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij recht hadden op aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.