ECLI:NL:CRVB:2014:3203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 24 januari 2007 als heftruckchauffeur werkte, meldde zich in april 2008 ziek vanwege nek- en armklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde bij besluit van 6 april 2010 vast dat appellant met ingang van 8 april 2010 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.
Appellant meldde zich opnieuw ziek per 11 april 2011 en werd in 2012 door een verzekeringsarts beoordeeld. Deze concludeerde dat appellant per 2 juli 2012 geschikt was voor een van de functies die in het kader van de WIA waren geselecteerd. Het bezwaar tegen dit besluit werd eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat er geen reden was om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als onzorgvuldig of onjuist te beschouwen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.