ECLI:NL:CRVB:2014:3226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering wegens gebrek aan objectieve medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De appellant, die sinds 2001 arbeidsongeschikt is door een hernia diafragmatica, verzocht om een herbeoordeling van zijn WAO-uitkering na een melding van verslechtering van zijn gezondheidstoestand in 2011. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de uitkering te verhogen, omdat er geen objectief vast te stellen toename van arbeidsbeperkingen was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die had vastgesteld dat de medische toestand van appellant niet was verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De bezwaarverzekeringsarts had geen nieuwe onderzoeken of behandelingen geconstateerd die een wijziging in de beoordeling rechtvaardigden.
Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts terecht geen grond zag voor een verhoging van de WAO-uitkering, omdat er geen objectief medisch substraat was voor de subjectieve klachten van appellant. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, met D.E.P.M. Bary als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2014.