ECLI:NL:CRVB:2014:3227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als montagewerker heeft gewerkt, is op 31 mei 2007 uitgevallen door rugklachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn verzoek om een WIA-uitkering afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd en dat hij niet in staat is meer dan vier uur per dag te werken. Hij heeft een beoordelingsformulier overgelegd dat zijn beperkingen bevestigt, maar de Raad oordeelt dat dit niet voldoende is om de eerdere besluiten van het Uwv te weerleggen.
De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun conclusies zorgvuldig hebben gemotiveerd en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de gezondheidstoestand van appellant is verslechterd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt deze oordelen en stelt vast dat de toelating tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) geen directe betekenis heeft voor de vraag of appellant recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de indicaties van de Standaard Verminderde Arbeidsduur en dat het hoger beroep niet slaagt.
De uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 oktober 2012, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.