ECLI:NL:CRVB:2014:3277
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een re-integratie-uitkering op grond van de Wet REA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering krachtens de Wet REA over de periode van 19 oktober 2004 tot 1 juni 2006. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de appellant tijdig een aanvraag voor de REA-uitkering had ingediend. De rechtbank benadrukte de eigen verantwoordelijkheid van de appellant om zijn aanspraken op de uitkering geldend te maken.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het Uwv en de arbeidsdeskundige onzorgvuldig hadden gehandeld. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de wettelijke regeling en dat hem geen aanvraagformulier was verstrekt. De Raad overwoog dat de appellant in zijn hoger beroep niets nieuws aanvoerde en dat de eerdere overwegingen van de rechtbank niet anders konden worden beoordeeld. De Raad bevestigde dat, zelfs als de appellant tijdig een aanvraag had ingediend, hij geen recht had op de REA-uitkering omdat hij op en na 19 oktober 2004 geen WW-uitkering ontving.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij, en werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014.