ECLI:NL:CRVB:2014:3280
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op basis van een medische beoordeling. Appellante had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 augustus 2011, waarin het Uwv oordeelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard in een besluit van 19 maart 2012.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid en juistheid van het medische oordeel van het Uwv heeft bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst onvoldoende rekening houdt met haar beperkingen, met name op het gebied van zitten en buigen. Tijdens de zitting op 27 augustus 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden met betrekking tot de rug- en knieklachten van appellante afdoende heeft besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 augustus 2014 aangegeven dat de nieuwe medische informatie geen aanleiding geeft om het eerdere standpunt te wijzigen. De Raad heeft de motivering van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen medisch passend zijn voor appellante. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.