ECLI:NL:CRVB:2014:3283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
13-526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de aangevallen uitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 8 oktober 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de voortzetting van haar WGA-uitkering. Appellante, die sinds 22 april 2008 arbeidsongeschikt is door klachten aan haar linker schouder, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar in september 2011 meegedeeld dat zij opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Alkmaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gehouden, wat leidde tot hoger beroep door appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk is. Appellante had in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in eerdere procedures, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante, ondanks haar klachten en recente diagnoses van artrose en diabetes.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door verzekeringsartsen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een zorgvuldige procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/526 WIA
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
13 december 2012, 12/1114 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 22 april 2008 wegens klachten aan haar linker schouder uitgevallen voor haar werk als productiemedewerkster bij [naam werkgever]. Bij besluit van
16 maart 2010 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat per 20 april 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Door gewijzigde omstandigheden heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en heeft het Uwv appellante bij besluit van 12 juli 2010 alsnog met ingang van 20 april 2010 tot 12 maart 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid.
1.2. Bij besluit van 21 september 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij na een herbeoordeling opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, maar dat haar WGA-uitkering op grond van de uitlooptermijn van artikel 56 van de Wet WIA ongewijzigd wordt voortgezet tot 20 maart 2012. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens is bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
2.2. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen geen aanleiding te zien om te oordelen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Voor het standpunt van appellante dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, ziet de rechtbank in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat deze voldoende deugdelijk is toegelicht en gemotiveerd, zij het eerst in beroep door middel van het rapport van 8 november 2012 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De gegeven toelichting maakt voldoende inzichtelijk dat en waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde drie functies geschikt zijn voor appellante. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze functies door het Uwv terecht voor appellante geschikt zijn geacht.
3.
In hoger beroep heeft appellante - evenals in bezwaar en beroep - aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen en dat zij om die reden de geduide functies niet kan vervullen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet meer dan halve dagen kan werken vanwege het vitamine B12-tekort, waardoor ze moe en koud is, de pijnklachten tengevolge van fibromyalgie, door de in oktober 2012 vastgestelde COPD en wegens in maart 2014 vastgestelde artrose. Ten slotte is op 1 augustus 2014 de diagnose diabetes gesteld. Begin september gaat appellante deelnemen aan een revalidatietraject om te leren omgaan met de pijn.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, zij het pas in beroep, deugdelijk is. In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden naar voren gebracht als de gronden die zij ook al bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep nog heeft aangevoerd, bij brief van 15 maart 2014 en bij ongedateerde brief ontvangen op 11 augustus 2014, vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De omstandigheid dat in maart 2014 bij appellante artrose is vastgesteld en in augustus 2014 diabetes kan in dit geding geen rol spelen. De overige klachten van appellante zijn in voldoende mate meegewogen in de beoordeling. De Raad heeft geen aanleiding gevonden voor twijfel over de juistheid van de beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden aangaande de medische belastbaarheid van appellante op 20 maart 2012.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies passend zijn, is juist.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

HD