ECLI:NL:CRVB:2014:3284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
12-5900 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de bevoegdheid van het Uwv tot herkeuring

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van appellant, die sinds 29 januari 2005 een uitkering ontvangt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 8 juni 2011 besloten de uitkering per 27 mei 2011 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv op 6 februari 2012 gedeeltelijk gegrond werd verklaard, met een nieuwe ingangsdatum van de herziening op 9 augustus 2011. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2014 geoordeeld dat het Uwv de bevoegdheid heeft om WAO-gerechtigden op te roepen voor een herkeuring, ook als dit voortvloeit uit een fraudeonderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake is van vooringenomenheid en dat het Uwv niet op een strengere wijze heeft gekeurd dan gebruikelijk. Appellant's gevoel dat hij strenger is behandeld, werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant correct heeft ingeschat, en appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie zouden leiden.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedragen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de bevoegdheid van het Uwv om herkeuringen uit te voeren zonder dat dit automatisch leidt tot vooringenomenheid.

Uitspraak

12/5900 WAO
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
9 oktober 2012, 12/339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Küçükünal en het Uwv door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt vanaf 29 januari 2005 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2. Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 27 mei 2011 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
1.3. Bij besluit van 6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het daartegen gerichte bezwaar gegrond verklaard, in zoverre dat de ingangsdatum van de herziening wordt gesteld op 9 augustus 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv zijn bevoegdheid om te herkeuren niet heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bedoeld is. In artikel 23 van de WAO is de bevoegdheid voor het Uwv neergelegd om, zo vaak hij dat nodig oordeelt, degene die in het genot is van een WAO-uitkering op te roepen en door deskundigen te laten onderzoeken. Niet gebleken is dat het Uwv het bestreden besluit met vooringenomenheid heeft genomen. Het enkele feit dat appellant verdacht werd van fraude, brengt niet mee dat gesproken kan worden van vooringenomenheid. Niet gebleken is dat de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel niet concludent zijn. Er is rekening gehouden met de fysieke en psychische beperkingen van appellant. Ook het standpunt van de psychiater omtrent de aanwezigheid van appellant in de kapsalon, is meegenomen. De belasting in de geduide functies overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de aanleiding voor de herkeuring het fraudeonderzoek was. Het Uwv heeft hem daarom op een strengere wijze gekeurd. De toestand van appellant is sinds 2005 alleen maar verslechterd.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv, zo vaak hij dat nodig oordeelt, degene die een WAO-uitkering ontvangt, mag oproepen en door deskundigen laten onderzoeken. Het feit dat in dit geval de aanleiding daartoe gelegen was in een fraudeonderzoek, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat het Uwv op strengere wijze heeft gekeurd dan in andere gevallen. Een gevoel bij appellant dat hij strenger is aangepakt, is onvoldoende. Ook anderszins is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat niet gebleken.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant niet onjuist heeft ingeschat. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
4.3.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 19 maart 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de geduide functies voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet.
5.
In het feit dat pas in hoger beroep de geschiktheid van de geduide functies voldoende is gemotiveerd, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 974,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 1.948,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv het gestorte griffierecht van € 157,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

JS