ECLI:NL:CRVB:2014:3284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de bevoegdheid van het Uwv tot herkeuring
In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van appellant, die sinds 29 januari 2005 een uitkering ontvangt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 8 juni 2011 besloten de uitkering per 27 mei 2011 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv op 6 februari 2012 gedeeltelijk gegrond werd verklaard, met een nieuwe ingangsdatum van de herziening op 9 augustus 2011. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2014 geoordeeld dat het Uwv de bevoegdheid heeft om WAO-gerechtigden op te roepen voor een herkeuring, ook als dit voortvloeit uit een fraudeonderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake is van vooringenomenheid en dat het Uwv niet op een strengere wijze heeft gekeurd dan gebruikelijk. Appellant's gevoel dat hij strenger is behandeld, werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant correct heeft ingeschat, en appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie zouden leiden.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedragen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de bevoegdheid van het Uwv om herkeuringen uit te voeren zonder dat dit automatisch leidt tot vooringenomenheid.