ECLI:NL:CRVB:2014:3290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
12-6451 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die sinds februari 2009 arbeidsongeschikt is door nek- en rugklachten, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had op basis van een medische beoordeling vastgesteld dat appellante geschikt was voor lichte werkzaamheden, wat leidde tot de weigering van de uitkering per 6 februari 2012. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ze voerde aan dat haar klachten, waaronder fibromyalgie, niet adequaat waren beoordeeld en dat de functies die haar werden aangeboden te zwaar voor haar waren.

De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende medische grondslagen had voor zijn besluit. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling door de rechtbank juist was. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een andere conclusie over haar beperkingen. De Raad bevestigde dat de functies die het Uwv had vastgesteld, passend waren, met uitzondering van de functie van wikkelaar, die te zwaar werd bevonden. Desondanks bleef het verlies aan verdiencapaciteit nihil, wat de weigering van de WIA-uitkering rechtvaardigde.

De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in aanwezigheid van griffier V. van Rij, en werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014.

Uitspraak

12/6451 WIA
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
8 november 2012, 12/2039 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ingen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 9 februari 2009 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster en medewerkster in de bediening voor 14,96 uur per week vanwege nekklachten en later rugklachten op basis van degeneratieve afwijkingen. In het kader van een einde wachttijd beoordeling (na oplegging loonsanctie) is appellante op 14 december 2011 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. Deze heeft appellante - na anamnese, bestudering van het dossier, lichamelijk onderzoek en onderzoek van de psyche - geschikt geacht voor lichte werkzaamheden, met een lichte tot matige belasting van rug, armen en benen en met de nodige afwisseling in houding. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2011. De arbeidsdeskundige heeft appellante vervolgens na raadpleging van het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) geschikt geacht voor de functies van kassamedewerker, caissiere (SBC- code 317030), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), en aanvullend wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130). Met deze functies resteert een verlies aan verdiencapaciteit van 0,00%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellante bij besluit van 6 januari 2012 meegedeeld dat per 6 februari 2012 geen aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2012 - onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 18 mei 2012 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
29 mei 2012 - ongegrond verklaard.
2.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek en heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de beschikbare medische informatie kenbaar in de beoordeling is betrokken. Onder uitvoerige weergave van de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 18 mei 2012 en 19 september 2012 is de rechtbank vervolgens tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit was de rechtbank van oordeel dat de functies van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) voor appellante geschikt zijn. De functie van kassamedewerker (SBC-code 317030) dient echter te komen vervallen wegens overschrijding op het aspect tillen en het werken met toetsenbord en muis. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er voldoende passende functies resteren, te weten de functies van wikkelaar, samensteller (SBC-code 267050) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-271130), waarmee eveneens een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 0,00%. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht en op goede gronden geweigerd appellante met ingang van 6 februari 2012 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts haar beperkingen in de FML per 6 februari 2012 onvolledig heeft weergegeven. Appellante heeft een dubbele nekhernia en een verschoven rugwervel waardoor ze veel klachten en beperkingen heeft. Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het lichamelijke en reumatologische onderzoek geen afwijkingen laat zien. Uit de informatie van de reumatoloog van 20 augustus 2012 en 31 oktober 2012 blijkt dat de klachten aan de nek, rug en gewrichten worden veroorzaakt door fibromyalgie/chronisch pijnsyndroom. Volgens de reumatoloog is appellante aangewezen op werk waarin afwisselend zittend, staand en lopend werk verricht moet worden. Daarnaast heeft de revalidatiearts aangegeven dat er meer beperkingen nodig zijn ten aanzien van computerwerk, het achtereen in dezelfde houding zitten of staan en dat zij per dag maximaal zes uur kan werken. Appellante wijst er verder op dat zij psychische klachten en beperkingen heeft, zoals ook blijkt uit de verklaring van de huisarts van
19 maart 2012. Appellante acht voorts de functie van machinebediende niet geschikt omdat deze functie vanwege de frequentie van het tillen een overschrijding van de belastbaarheid laat zien. De functie van machinaal metaalbewerker is niet geschikt omdat er teveel gezeten moet worden. Tot slot acht appellante de functie van wikkelaar niet geschikt vanwege een overschrijding van de belastbaarheid op het aspect zitten aangezien er tweemaal 60 minuten gezeten moet worden. Verder moet er in die functie (structureel) 10 kg getild worden terwijl zij ongeveer 5 kg kan tillen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden uitvoerig besproken en gemotiveerd overwogen waarom zij niet slagen. De door appellante in hoger beroep overgelegde brieven van de reumatoloog van 20 augustus 2012 en 31 oktober 2012 leiden niet tot een ander oordeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten van
22 maart 2013 en 26 maart 2014 op deze informatie gereageerd en concludent en inzichtelijk uiteengezet dat deze informatie niet leidt tot meer beperkingen dan al zijn aangenomen. De Raad ziet geen reden daaraan te twijfelen. Met betrekking tot de afwisseling in houding overweegt de Raad dat uit de informatie van de revalidatiearts niet kan worden afgeleid dat appellante op de datum in geding niet langer dan 30 minuten achter elkaar zou kunnen zitten.
De stelling van appellante dat in verband met psychische klachten beperkingen dienen te worden aangenomen, slaagt niet. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat appellante vanaf januari 2010 depressieve klachten meldt. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben bij appellante onderzoek van de psyche verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts aangegeven dat appellante niet in behandeling is voor deze klachten en geen medicatie daarvoor gebruikt. Appellante heeft geen andersluidende informatie overgelegd. Aldus is voldoende gemotiveerd dat op dit gebied geen beperkingen bestaan.
4.2.
De Raad volgt appellante in haar stelling dat de functie van wikkelaar te zwaar voor haar is, omdat in die functie dagelijks ongeveer 10 kg getild moet worden. Dit is niet te beschouwen als een marginale overschrijding van de belastbaarheid van 5 kg. De reservefunctie samensteller kunststof- en rubberindustrie is echter wel geschikt voor appellante, evenals de functies machinebediende en metaalbewerker. Daarmee blijft het verlies aan verdiencapaciteit nihil.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

JS