ECLI:NL:CRVB:2014:3322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling aanvraag bijstand WWB en buiten behandelingstelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had samen met zijn echtgenote op 7 maart 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de aanvraag op 3 mei 2012 buiten behandeling gesteld, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een beroep op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) niet kan slagen, omdat hij slechts een algemeen beroep heeft gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht om aanvullende gegevens heeft verzocht, aangezien de bij het college bekende gegevens niet voldoende waren om de bijstandsbehoefte van de appellant vast te stellen. De appellant heeft de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, niet binnen de gestelde termijn overgelegd.
De Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om van het uitgangspunt af te wijken dat gegevens die na het primaire besluit zijn verstrekt, geen betekenis toekomen. Ook het beroep op de artikelen van het IVRK en artikel 16 van de WWB is niet succesvol gebleken. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.