ECLI:NL:CRVB:2014:3324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
13-3336 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 21 maart 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 10 mei 2012 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de appellant als zelfstandige moest worden aangemerkt, omdat hij samen met zijn oom was ingeschreven als vennoot van een vennootschap onder firma. Het college stelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij onvoldoende gegevens had verstrekt over zijn gewerkte uren en inkomsten.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende objectieve gegevens had overgelegd die het aantal gewerkte uren en de genoten inkomsten konden onderbouwen. De appellant had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het aantal gewerkte uren, wat de Raad als onvoldoende beschouwde om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad benadrukte dat het niet zozeer ging om het ontbreken van een arbeidsovereenkomst of loonspecificaties, maar om het gebrek aan objectieve gegevens.

De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot, en werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.

Uitspraak

13/3336 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 mei 2013, 12/4203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 21 maart 2012 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 10 mei 2012 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geen recht heeft op bijstand. Appellant moet volgens het college worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, omdat hij sinds 1 augustus 2009 bij de Kamer van Koophandel (KvK), samen met zijn in Marokko wonende oom, staat ingeschreven als vennoot van de [naam v.o.f.](v.o.f.).
1.2.
Bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2012 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft onvoldoende inlichtingen verstrekt over de door hem gewerkte uren en hieruit verkregen inkomsten. Tevens is appellant bij dit besluit, omdat hij met ingang van 16 mei 2012 bij de KvK is uitgeschreven als vennoot van de v.o.f., om pragmatische redenen met ingang van 16 mei 2012 bijstand toegekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het standpunt van het college onderschreven dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat hij onvoldoende gegevens heeft overgelegd. Appellant heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het aantal door hem gewerkte uren. Zo heeft hij tijdens een telefonisch onderhoud op 7 mei 2012 naar aanleiding van zijn aanvraag aangegeven dat hij naar schatting 20 tot 60 uur per week heeft gewerkt, heeft hij in bezwaar aangevoerd dat hij 0 tot 20 uur heeft gewerkt en heeft hij tijdens de op 24 juni 2012 gehouden hoorzitting verklaard dat hij meestal 5, 7 of 10 uur heeft gewerkt. De achteraf door appellant overgelegde ongedateerde verklaring, waarin is aangegeven dat het door appellant overgelegde logboek met betrekking tot het aantal uur dat hij heeft gewerkt juist en controleerbaar is, is onvoldoende om aan de hand hiervan te concluderen dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in bezwaar en beroep betwist appellant dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij kon geen loonspecificaties of arbeidsovereenkomst verstrekken omdat hij niet in loondienst werkte. Appellant mocht er op vertrouwen dat de door hem tijdens de bezwaarfase verschafte inlichtingen voldoende waren voor toekenning van bijstand met ingang van 21 maart 2012.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij ook in beroep naar voren heeft gebracht. Daarin ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust en verwijst daarnaar.
4.2.
De Raad benadrukt dat appellant niet zozeer wordt verweten dat hij geen arbeidsovereenkomst of loonspecificaties heeft overgelegd, maar dat hij geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit het aantal door hem gewerkte uren en de door hem genoten inkomsten blijken. De wel overgelegde gegevens stemmen bovendien niet overeen met het door hem overgelegde overzicht van de door hem gewerkte uren.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J.T.P. Pot

HD