ECLI:NL:CRVB:2014:3344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten die sinds 21 februari 2012 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben op 23 mei 2012 aan het college meegedeeld dat zij van 27 mei tot en met 24 juni 2012 naar het buitenland zouden gaan. Het college heeft hen per brief van 25 mei 2012 toestemming gegeven om met behoud van uitkering in het buitenland te verblijven. Echter, na een ziekenhuisopname van appellant in Egypte, heeft het college op 3 augustus 2012 de bijstand opgeschort, omdat appellanten zich niet bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) hadden gemeld. Uiteindelijk heeft het college op 17 augustus 2012 de bijstand ingetrokken, omdat appellanten langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleven.
De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar deze zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de intrekking van de bijstand onterecht was, omdat zij hun situatie tijdig hadden gemeld en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten op 25 juni 2012 langer dan toegestaan in het buitenland verbleven en dat er geen zeer dringende redenen waren om de bijstand te blijven verlenen. De Raad heeft de besluiten van het college bevestigd en geoordeeld dat de terugvordering van de bijstand terecht was.