ECLI:NL:CRVB:2014:3376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen en schending van de hoorplicht door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, geboren in 1944 en met de Surinaamse nationaliteit. Appellant heeft van 1963 tot 1974 en van 1978 tot 1981 in Nederland gewoond en heeft in juli 2011 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hem bij besluit van 27 oktober 2011 een AOW-pensioen toegekend met terugwerkende kracht tot juli 2010, maar slechts ter hoogte van 30% van het maximale pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 24 januari 2012. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb niet bevoegd was om het pensioen met een langere periode van terugwerkende kracht toe te kennen, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb er ten onrechte van is uitgegaan dat appellant geen gebruik wilde maken van zijn recht om te worden gehoord. De Raad concludeert dat de schending van de hoorplicht niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de Svb in bezwaar de omstandigheden van appellant had moeten overwegen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 974,- bedragen.