ECLI:NL:CRVB:2014:3387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13-2207 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van bijstandsverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om kwijtschelding van een openstaande schuld van € 64.759,05. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de beleidsregels van de WWB. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeert en dat de terugvordering van de bijstand zijn gezondheid negatief beïnvloedt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding. De Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van recidive in het schenden van de inlichtingenverplichting, wat betekent dat het college niet van invordering kan afzien. De Raad heeft de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding door het college bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de regelmatige uitvoering van de WWB en de noodzaak om terugvorderingen bij fraude te handhaven.

Uitspraak

13/2207 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 maart 2013, 12/4262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Shahbazi zich aan de zaak onttrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt samen met zijn partner,[naam] (D) vanaf 11 april 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellant heeft bij het college diverse vorderingen openstaan tot een totaalbedrag van
€ 64.759,05. Voor een restant bedrijfskrediet wordt maandelijks € 30,25 rente bijgeboekt.
1.3.
Appellant heeft op 20 juni 2012 een verzoek ingediend bij het college om kwijtschelding van de openstaande schuld dan wel nihilstelling van de betaalverplichting.
1.4.
Bij besluit van 6 juli 2012 heeft het college het verzoek om kwijtschelding afgewezen. Aan het besluit ligt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan de in artikel 6.3 van de Beleidsregels Inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK (beleidsregels) gestelde voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De beleidsregels houden onder meer in dat geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid af te zien van verdere terugvordering als bij herhaling een vordering is ontstaan wegens schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB. Bij afzonderlijk besluit van gelijke datum heeft het college besloten om maandelijks een bedrag van € 66,82 in te houden op de bijstand van appellant en D. Daarnaast wordt de vakantietoeslag niet uitbetaald maar verrekend met de vordering.
1.5.
Bij besluit van 15 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 6 juli 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 6.3 van de beleidsregels waardoor hij voor kwijtschelding in aanmerking komt. Appellant is niet bij machte het bedrag (terug) te betalen. De totale schuld is onoverkomelijk hoog en staat niet in verhouding tot zijn maandelijkse inkomsten. Als appellant moet voldoen aan de vordering, zullen zijn schulden oplopen en zal zijn financiële situatie verslechteren, hetgeen nadelige gevolgen heeft voor zijn gezondheid. Appellant is van mening dat primair het college dient af te zien van inhouding van het maandelijkse aflossingsbedrag, subsidiair dat het aflossingsbedrag moet worden verminderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58 van de WWB (tekst tot 1 januari 2013) kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van (verdere) invordering moet hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college beleidsregels vastgesteld en gepubliceerd. Ingevolge artikel 6:3, eerste lid, van deze beleidsregels stelt het college zich onder meer tot doel om de teruggevorderde bijstand optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet. In het tweede lid van dat artikel zijn situaties beschreven waarin het college kan besluiten van gehele of gedeeltelijke invordering af te zien. In artikel 6:3, vierde lid, van de beleidsregels is bepaald dat het college niet van (verdere) invordering afziet indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Appellant is hierin niet geslaagd. Niet in geschil is dat een aantal fraudevorderingen hun grondslag vinden in schending van de wettelijke inlichtingenverplichting. Hieruit volgt dat sprake is van meer dan één keer schenden van de inlichtingenverplichting (recidive), zodat artikel 6.3, vierde lid, van de beleidsregels aan kwijtschelding in de weg staat. Het college heeft door afwijzing van het verzoek om kwijtschelding gehandeld in overeenstemming met het geldende beleid.
4.4.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de onmacht om (terug) te betalen, de grote schuldenlast en een verslechtering van zijn financiële situatie indien hij moet blijven voldoen aan de vordering, levert geen bijzondere omstandigheden op om met toepassing van
artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, van de beleidsregels af te wijken. In de door appellant geschetste omstandigheden bevinden zich vele personen die met terugvordering na herhaalde schending van de inlichtingenverplichting worden geconfronteerd. Van belang is dat appellant de bescherming heeft of kan inroepen van de regels inzake de beslagvrije voet en dat hij dus steeds de beschikking zal houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voorts is in de toepassing van de beleidsregels voor het college een groot belang gelegen in de regelmatige uitvoering van de WWB en dat in geval van een fraudevordering teveel betaalde bijstand wordt teruggevorderd. Ook om deze redenen levert de financiële situatie van appellant geen bijzondere omstandigheid op.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

HD