ECLI:NL:CRVB:2014:3389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
14-5186 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsaanvraag wegens schending van de inlichtingenverplichting door dakloze

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een dakloze verzoeker die bijstand had aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De verzoeker had zich op 21 november 2013 gemeld voor bijstand en op 14 januari 2014 een aanvraag ingediend. In het kader van deze aanvraag had hij op een opgaveformulier vier verblijfplaatsen opgegeven nabij station Sloterdijk in Amsterdam, evenals het feit dat hij in de auto van zijn broer sliep. De afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam voerde een onderzoek uit naar de verblijfssituatie van de verzoeker. Tijdens dit onderzoek op 18 en 21 februari 2014 werd de verzoeker niet aangetroffen op de opgegeven adressen, wat leidde tot de conclusie dat hij de wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de verzoeker tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag ongegrond. De verzoeker ging in hoger beroep en voerde aan dat hij niet de juiste informatie had verstrekt omdat zijn klantmanager het opgaveformulier had ingevuld. Hij stelde ook dat hij niet op de opgegeven adressen was aangetroffen omdat hij zich met zijn auto verplaatste om problemen met de politie te voorkomen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat hij niet kon aantonen dat hij de juiste en volledige inlichtingen had verschaft. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van controleerbare gegevens door aanvragers van bijstand, ook als zij zich in een kwetsbare positie bevinden.

Uitspraak

14/5186 WWB-VV, 14/5185 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 13 augustus 2014, 14/4099 en 14/4137 (aangevallen uitspraak).
Tevens is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.A.Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 21 november 2013 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 14 januari 2014 heeft verzoeker een daartoe strekkende aanvraag ingediend. In het kader van die aanvraag heeft verzoeker over de periode van 23 december 2013 tot en met 12 januari 2014 zogenoemde 7-dagenformulieren ingevuld. Op 14 januari 2014 heeft verzoeker op het door hem ondertekende formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak-thuisloze” (opgaveformulier) opgegeven op vier nader geduide locaties nabij het station Sloterdijk te Amsterdam te verblijven. Hij heeft daarbij tevens vermeld in de auto van zijn broer te slapen, een donkergroene BMW met kenteken [kenteken].
1.2.
De afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van verzoeker. In dat kader hebben twee medewerkers van DWI op 18 februari 2014 en 21 februari 2014 vroeg in de ochtend tussen 06.00 en 07.00 uur op beide dagen de vier door verzoeker opgegeven verblijfadressen,[adres 1], [adres 2], [adres 3] en [adres 4], bezocht. Verzoeker noch de door hem gebruikte auto is op of in de nabijheid van deze locaties aangetroffen. De bevindingen van deze locatiebezoeken zijn neergelegd in een rapport van
21 februari 2014 (rapport van bevindingen).
1.3.
Bij besluit van 4 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van verzoeker afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat verzoeker de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen juiste opgave te doen van zijn verblijfplaatsen. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoeker heeft zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald, die samengevat neerkomen op het volgende. Het opgaveformulier is door zijn klantmanager ingevuld die zelf een selectie heeft gemaakt van de door verzoeker opgegeven locaties nabij het station Sloterdijk. Verzoeker verplaatst zich voortdurend met de auto om problemen met de politie te voorkomen en om zich bij koude weersomstandigheden op te warmen. Met zijn klantmanager is afgesproken dat hij gebeld zou worden indien een controle van zijn verblijfadressen zou plaatsvinden zodat hij - indien hij niet zou worden aangetroffen op een van de vier opgegeven verblijfadressen - daar alsnog binnen een paar minuten aanwezig zou kunnen zijn. Tot slot stelt verzoeker dat er een te groot tijdsverloop zit tussen de opgave van de verblijflocaties door verzoeker en het onderzoek van DWI.
3.2.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet beschikt over de financiële middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en dat het college hem in het kader van de inmiddels lopende nieuwe aanvraag geen voorschotten heeft verleend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Ter beoordeling ligt voor de periode van 21 november 2013 tot en met 4 maart 2014.
4.5.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft.
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat verzoeker juiste en volledige inlichtingen heeft verschaft over zijn feitelijke verblijfplaatsen gedurende de te beoordelen periode. Hierbij is het met name het volgende van belang.
4.6.1.
In de gedingstukken is geen aanknopingspunt gevonden voor de stelling van verzoeker dat de klantmanager slechts een beperkt aantal van de door verzoeker genoemde locaties op het onder 1.1 genoemde locatieformulier heeft vermeld. Uit het gegeven dat het formulier niet door verzoeker is ingevuld maar door zijn klantmanager volgt niet dat dit formulier niet conform de opgave van verzoeker is opgemaakt. Bovendien heeft verzoeker dit formulier ondertekend en daarmee uitdrukkelijk verklaard op de door hem opgegeven adressen en locaties te verblijven alsmede dat deze opgave volledig is. Dat hij later stelt niet te hebben geweten wat hij heeft ondertekend komt voor zijn risico. Het enkele feit dat verzoeker behoort tot een kwetsbare doelgroep is onvoldoende om hem niet aan de door hem ondertekende opgave te houden. Verzoeker had overigens kunnen vragen om een kopie van de opgave.
4.6.2.
In de gedingstukken is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de door verzoeker gestelde afspraak met zijn klantmanager dat hij zou worden gebeld indien hij bij controle niet op een van de vier door hem opgegeven locaties zou worden aangetroffen. In de eerste plaats blijkt van die afspraak niet uit het opgaveformulier zelf of uit de rapportage van de klantmanager (Overdracht voor WWB uitkering) van 15 januari 2014. Ook in het rapport van bevindingen is geen melding gemaakt van het bestaan van een dergelijke afspraak.
4.6.3.
Vaststaat dat verzoeker op 18 februari 2014 en op 21 februari 2014 door de medewerkers van de DWI niet is aangetroffen op of in de nabijheid van de door hem opgegeven vier locaties. Dat verzoeker zich in de nacht ook wel met de auto verplaatst vormt geen afdoende verklaring voor het feit dat hij op beide dagen tussen 06.00 uur en 07.00 uur op geen van de door hem opgegeven locaties dan wel in de nabijheid daarvan is aangetroffen. Gezien wat onder 4.6.1 is overwogen wordt verzoeker niet gevolgd in zijn standpunt dat het locatie-onderzoek te beperkt is geweest nu door deze medewerkers alle door verzoeker opgegeven locaties zijn bezocht en voor hen geen aanleiding bestond het onderzoek tevens te richten op de locaties waar verzoeker volgens zijn opgave heeft verbleven gedurende de periode tussen 23 december 2013 en 12 januari 2014.
4.7.
Uit de zich in het dossier bevindende telefoonnotities blijkt dat verzoeker op
24 januari 2014 heeft gemeld dat hij de maandag daarop voor twee weken zou worden opgenomen in een kliniek en ook twee weken niet bij zijn post zou kunnen. Op
30 januari 2014 heeft hij nogmaals gebeld en gemeld dat hij één van de komende dagen zal worden opgenomen. In het licht hiervan kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn standpunt dat DWI onredelijk laat tot controle van zijn verblijfadressen is overgegaan. In dit verband is verder van belang dat verzoeker in de periode vanaf 14 januari 2014 tot de datum van het eerste locatie-onderzoek niet aan de DWI heeft doorgegeven dat sprake was van een wijziging van zijn verblijfssituatie. De telefonische contacten tussen verzoeker en de DWI betroffen slechts de hiervoor bedoelde opname en de toekenning van een voorschot.
4.8.
Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.W. Munneke

HD