ECLI:NL:CRVB:2014:3426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had op 13 maart 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 28 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 26 september 2012 ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, voornamelijk herhalingen waren van de argumenten die zij in eerste aanleg had gepresenteerd. De rechtbank had deze gronden destijds terecht verworpen. Appellante stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar wisselende beschikbaarheid, zoals vermeld in artikel 9 van het Schattingsbesluit. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst een juist beeld gaf van de beperkingen van appellante. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren. De Raad benadrukte dat de kenmerken in artikel 9 van het Schattingsbesluit niet van toepassing waren op de beoordeling van de passendheid van de functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.