ECLI:NL:CRVB:2014:3434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
12-6383 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op basis van de Wet WIA na hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 16 oktober 2012 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had bij besluit van 13 december 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 februari 2012 geen recht had op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 3 april 2012 door het Uwv gehandhaafd.

Tijdens de zitting op 4 juni 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij meer beperkingen ondervindt dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Appellante heeft medische stukken overgelegd, waaronder brieven van haar behandelend artsen, waarin zij haar klachten toelichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in een rapport van 18 december 2012 geconcludeerd dat de overgelegde medische gegevens geen aanleiding geven om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De Raad heeft de medische oordelen van de verzekeringsartsen onderschreven en vastgesteld dat er geen nieuwe informatie is die de eerdere besluiten kan ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

12/6383 WIA
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2012, 12/2173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening zonder nadere zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 6 februari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 december 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 11 juni 2012 voldoende heeft toegelicht waarom er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen en een urenbeperking aan te nemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Zij heeft CVS/ME. Verder is zij op
11 december 2012 geopereerd aan haar schouder. Appellante heeft brieven overgelegd van de behandelend orthopedisch chirurg, internist en neuroloog.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 december 2012 vastgesteld dat alle onderzoeken van de schouder ver na de datum in geding hebben plaatsgevonden. In de overgelegde brieven ziet de verzekeringsarts geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De door appellante in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden besproken en beoordeeld. De Raad kan zich zowel in de bespreking als in de beoordeling geheel vinden.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 december 2012 voldoende gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om op de datum in geding, 6 februari 2012, met betrekking tot de schouderklachten meer beperkingen aan te nemen. Hij heeft onder meer verwezen naar de informatie van de neuroloog van 8 augustus 2012 waaruit bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen bleken. Ten aanzien van de cognitieve klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht vastgesteld dat de neuroloog geen objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden die de klachten van appellante kunnen verklaren. Ter zitting heeft appellante een brief van de revalidatiearts getoond, waarin de revalidatiearts een behandeltraject beschrijft dat heeft geduurd van juli 2013 tot februari 2014. De Raad ziet in deze informatie geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.3.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 23 juli 2014 een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de functie soldering technician (SBC-code 111180). Dit betreft het belastingaspect ‘reiken’. In dit rapport heeft hij de functie inpakker koekjes (SBC-code 111190) laten vervallen, gelet op de beperking van appellante op het aspect ‘handelingstempo’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het vervallen van deze functie geen gevolgen heeft voor de uitkomst van de schatting. De Raad ziet geen redenen om te twijfelen aan de (medische) geschiktheid van de resterende functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die duiden op eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid, voldoende toegelicht.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
15 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD