ECLI:NL:CRVB:2014:3460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die als gevelreiniger werkte, was op 31 januari 2008 uitgevallen door restverschijnselen van een dubbelzijdig cerebellair infarct. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 31 maart 2010 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant maakte hiertegen geen bezwaar. In oktober 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, met de claim dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv concludeerde echter dat er geen toegenomen medische beperkingen waren en verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren toegenomen en dat hij verdergaand beperkt was dan eerder vastgesteld. De Raad beoordeelde de medische rapporten en concludeerde dat er geen bewijs was voor toegenomen beperkingen per 1 april 2010. De verzekeringsarts had in haar rapporten aangegeven dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds van toepassing was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen, aangezien de argumenten van appellant niet voldoende waren onderbouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor de weigering van de WIA-uitkering voldoende was en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die een wijziging in de uitkering rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.

Uitspraak

13/403 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2012, 12/1147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 12 november 2013 een rapport van 25 april 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als gevelreiniger, is op 31 januari 2008 uitgevallen als gevolg van restverschijnselen na een doorgemaakt dubbelzijdig cerebellair infarct.
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant met ingang van 28 januari 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 19 oktober 2011 heeft appellant zich met ingang van 1 april 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv aan appellant bij besluit van 22 november 2011 meegedeeld dat bij appellant per 1 april 2010 geen sprake is van toegenomen medische beperkingen voortkomend uit dezelfde oorzaak. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Dat appellant sinds medio 2011 onder behandeling is in verband met psychische klachten en in maart 2012 gezien is door een revalidatiearts, geeft geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een toename van de medische beperkingen van appellant per 1 april 2010.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep ingenomen standpunt herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten zodanig zijn toegenomen dat hij per 1 april 2010 verdergaand beperkt is dan destijds in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
17 februari 2010, welke mede ten grondslag lag aan het besluit van 31 maart 2010, was aangegeven. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de diagnose van de behandelend psycholoog en de voorgeschreven medicatie. Appellant heeft verzocht een medisch deskundige te benoemen
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met het derde lid, van de Wet WIA, geldt geen wachttijd indien binnen vijf jaar na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA, sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, die voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan de verzekerde gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Derhalve is in dit geval het uitgangspunt de medische beperkingen die bestonden op 28 januari 2010, zijnde de eerste dag na de wachttijd, welke beperkingen zijn neergelegd in de FML van 17 februari 2010.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zo komt uit haar rapport van 4 april 2012 naar voren, het standpunt van de verzekeringsarts dat bij appellant per 1 april 2010 geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak, te weten angst-, duizeligheids- en hoofdpijnklachten, onderschreven. Uit de in het dossier voorhanden medische gegevens, waaronder de informatie van de neuroloog, de huisarts en de psycholoog, blijkt volgens deze arts niet dat sprake is van per 1 april 2010 toegenomen beperkingen, die zouden moeten leiden tot een aanscherping van de destijds vastgestelde FML. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals door haar in hoger beroep nogmaals toegelicht in het rapport van 25 maart 2013, niet juist te achten. Voor benoeming van een deskundige is geen aanleiding.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

HD