ECLI:NL:CRVB:2014:3460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die als gevelreiniger werkte, was op 31 januari 2008 uitgevallen door restverschijnselen van een dubbelzijdig cerebellair infarct. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 31 maart 2010 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant maakte hiertegen geen bezwaar. In oktober 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, met de claim dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv concludeerde echter dat er geen toegenomen medische beperkingen waren en verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren toegenomen en dat hij verdergaand beperkt was dan eerder vastgesteld. De Raad beoordeelde de medische rapporten en concludeerde dat er geen bewijs was voor toegenomen beperkingen per 1 april 2010. De verzekeringsarts had in haar rapporten aangegeven dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds van toepassing was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen, aangezien de argumenten van appellant niet voldoende waren onderbouwd.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor de weigering van de WIA-uitkering voldoende was en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die een wijziging in de uitkering rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.