ECLI:NL:CRVB:2014:3467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na medische evaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als monteur koeltechniek werkzaam was, was sinds 28 augustus 2009 arbeidsongeschikt door nek-, schouder- en armklachten, evenals psychische klachten. Na afloop van de wachttijd ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze uitkering per 30 maart 2013, waarna appellant in aanmerking kwam voor een WGA-vervolguitkering. Appellant was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de rapporten van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige D.H.J. Boeykens, een zenuwarts/psychiater, als doorslaggevend beschouwd. Boeykens concludeerde dat appellant op 26 september 2011 in staat was om met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat er geen reden was om de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegde beperkingen voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en benadrukt dat hij zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere beoordelingen van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad heeft de conclusies van de deskundige en de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreven en geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen, zonder ruimte voor toewijzing van wettelijke rente of proceskostenveroordeling.