ECLI:NL:CRVB:2014:3470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-2216 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en deugdelijkheid medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 15 mei 2007 ziek meldde als activiteitenbegeleider vanwege schouderklachten, ontving vanaf 12 mei 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering werd beëindigd op 28 april 2012. Appellante meldde zich opnieuw ziek in 2010 en 2011, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen niet had onderschat. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische grondslag van het besluit deugdelijke was. De verzekeringsarts had dossierstudie verricht en appellante gezien, en de arbeidsdeskundige had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15,1% na het raadplegen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS).

De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de functies in medisch opzicht voldoende gemotiveerd was in de arbeidskundige rapporten. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 maart 2013, 12/3870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Voor appellante is
mr. Witlox verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 15 mei 2007 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als activiteitenbegeleider vanwege schouderklachten. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft het Uwv aan appellante vanaf 12 mei 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. De einddatum van deze uitkering is 28 april 2012.
1.2.
Appellante heeft zich per 23 april 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met een operatie aan haar voet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 14 december 2010, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 13 april 2011, heeft het Uwv de einddatum van de WGA-uitkering ongewijzigd vastgesteld op 28 april 2012.
1.3.
Naar aanleiding van de melding van appellante dat zij per 14 juli 2011 toegenomen arbeidsongeschikt is vanwege gewrichtsklachten en klachten na een operatie aan haar elleboog, heeft opnieuw onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een medische indicatie voor volledige arbeidsongeschiktheid. Er is een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin rekening is gehouden met de klachten van appellante. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%.
1.4.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij
- onveranderd - vanaf 28 april 2012 geen WGA-uitkering meer krijgt. Bij besluit van
22 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 april 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is er geen grond voor het oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zij vanwege verschillende lichamelijke klachten ernstig beperkt is in de uitoefening van werkzaamheden en dat zij slechts een beperkt aantal uren per dag werkzaamheden kan verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht te beslissen dat de haar toegekende loongerelateerde WGA-uitkering niet met ingang van 28 april 2012 beëindigd dient te worden.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv het bestreden besluit op een zorgvuldig onderzoek heeft doen steunen en dat dit besluit rust op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellante op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en daarnaast informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Hij heeft aanleiding gezien om aanvullende beperkingen te stellen, met name voor handmatige activiteiten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw het CBBS geraadpleegd en op basis van deels andere functies de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 15,1%. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de door appellante overgelegde informatie te kennen gegeven dat hierin geen verzekeringsgeneeskundige aanknopingspunten te vinden zijn voor het stellen van een urenbeperking. Er is geen aanleiding voor twijfel over de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep nog informatie van de orthopedisch chirurg over haar knieklachten overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 augustus 2014 in reactie hierop te kennen gegeven dat dit geen nieuwe informatie betreft, dat de knieklachten al tijdens de bezwaarprocedure bekend waren en dat hiermee voldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van de FML door forse beperkingen aan te nemen voor traplopen, klimmen, en geknield en gehurkt actief zijn. De Raad onderschrijft deze reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
4.3.
De geschiktheid van de functies in medisch opzicht is voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd in de arbeidskundige rapporten. Er bestaat daarom geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

JS