ECLI:NL:CRVB:2014:3471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-1582 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering na herbeoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering door het Uwv. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen op lichamelijk en psychisch vlak door het Uwv waren onderschat. Het Uwv had eerder, op 16 december 2011, besloten om de uitkering van appellant per 17 februari 2012 te beëindigen, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was door de rechtbank Oost-Nederland in een eerdere uitspraak van 13 februari 2013 bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv de beperkingen van appellant op een juiste wijze had vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor aanvullende beperkingen, ondanks de aanvullende medische informatie die appellant had overgelegd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de door het Uwv geselecteerde functies, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd moest blijven op minder dan 15%.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van appellant werd gegrond verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden geheel in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 1.948,-. De uitspraak werd openbaar gedaan door C.P.J. Goorden, met D.E.P.M. Bary als griffier.

Uitspraak

13/1582 WAO
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
13 februari 2013, 12/1314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.S. van den Berg, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld, een aanvullend hoger beroepschrift ingediend en nadere stukken ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke
.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en een op verzoek van het Uwv door psychiater M. van Egmond-van Es verrichte expertise, heeft het Uwv bij besluit van
16 december 2011 de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 17 februari 2012 beëindigd, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 23 juli 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens en het verhandelde ter zitting, niet is gebleken dat het Uwv de klachten en beperkingen van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na eigen onderzoek en dossierstudie genoegzaam heeft gemotiveerd dat nog verdergaande beperkingen dan weergegeven in de door hem aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordeling brieven van psychiaters dr. H.L.S.M. Busard en F. Kaya en het expertiserapport van
Van Egmond-van Es betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij, onder meer vanwege het feit dat door Busard wordt uitgegaan van de visie van appellant zelf en bij appellant sprake is van een afhankelijke houding met vermijding, het advies van Busard, om appellant eerst na verdere behandeling en/of begeleiding verder te belasten, niet volgt. De rechtbank heeft hierbij aanvullend opgemerkt dat uit de brief van Busard noch uit de overige medische informatie is gebleken dat appellant, zonder eerst te worden behandeld, in het geheel niet belastbaar zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door appellant is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
2.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant op de datum in geding geschikt moet worden geacht voor de door het Uwv geselecteerde functies, nu de daaraan verbonden belasting blijft binnen de voor appellant vastgestelde beperkingen. Voor zover in deze functies overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid optreden, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige aard aangevoerd. Appellant stelt dat zijn beperkingen op lichamelijk en psychisch vlak door het Uwv zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd afkomstig van psychiaters Busard en
S. van der Sluijs-Heij. Appellant is voorts, onder andere vanwege zijn beperking met betrekking tot samenwerken, niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde informatie van de psychiaters, heeft het Uwv gereageerd met een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep A.L. Westra. In dat rapport wordt onderkend dat bij appellant sprake is van een stemmingsstoornis en persoonlijkheidsproblematiek, dat hij beperkingen ondervindt in samenwerking en communicatie en dat hij energetische beperkingen heeft, maar wordt geen aanleiding gezien om aanvullende beperkingen in de FML op te nemen. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens toch aanleiding gezien om een aanvullende beperking in de FML op te nemen; te weten, op het aspect “samenwerken”. Met deze laatste aanvulling zijn de beperkingen van appellant op een juiste wijze vertaald in de FML. In dit verband wordt verwezen naar de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. Met deze rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat, ook niet in de in hoger beroep door appellant overgelegde aanvullende medische informatie afkomstig van de psychiaters, om meer of verdergaande beperkingen voor appellant aan te nemen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de thans voor appellant vastgestelde beperkingen, heeft het Uwv appellant terecht in staat geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de thans voor hem geselecteerde functies. Als gevolg van de gewijzigde FML heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep M.F. van Wijngaarden de voor appellant geselecteerde functies op passendheid gecontroleerd. Hierbij is hij tot de conclusie gekomen dat de eerder geselecteerde functie van productiemedewerker industrie (assemblage medewerker allround) vanwege de daarin voorkomende belasting ten aanzien van het aspect “samenwerken” niet geselecteerd kan worden. Hij heeft deze functie daarom aan de schatting laten ontvallen. Vervolgens heeft hij binnen dezelfde SBC-code de functie productiemedewerker industrie (assemblage medewerker B) voor appellant geselecteerd en tevens de daarin gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant van een motivering voorzien. Na herberekening en vergelijking van appellants resterende verdiencapaciteit met zijn maatmaninkomen is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per de datum in geding onveranderd moet worden vastgesteld op minder dan 15%. In het rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Van Wijngaarden is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd. Ten aanzien van de beroepsgrond van appellant dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen vanwege zijn beperking met betrekking tot samenwerken, wordt overwogen dat de in deze functies voorkomende belasting ten aanzien van het aspect “samenwerken” de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Terecht heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per de datum in geding onveranderd moet worden vastgesteld op minder dan 15%.
4.3.
Nu het Uwv eerst in hoger beroep de beperkingen van appellant op een juiste wijze heeft vertaald in de FML en met inachtneming van deze beperkingen voor appellant geschikte functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Nu de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd moet worden vastgesteld op minder dan 15%, zullen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand worden gelaten.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 juli 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

TM