ECLI:NL:CRVB:2014:3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-2288 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering na ziekteverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is afgewezen. Appellant, die zich op 29 januari 2010 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Nederland verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn fysieke en geestelijke gesteldheid. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de kennisgeving voor de zitting op 8 september 2014 correct was verzonden en dat appellant niet in staat was om te verschijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige juist waren. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, met D.E.P.M. Bary als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.

Uitspraak

13/2288 WIA
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
19 maart 2013, 12/3769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker polisadministratie. Op 29 januari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van deze uitval heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 december 2011 aan appellant meegedeeld dat met ingang van 27 januari 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig te achten, dan wel de inschatting van de belastbaarheid van appellant voor onjuist te houden. Aangezien de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eerst in beroep heeft toegelicht waarom de functie van wikkelaar geschikt is te achten voor appellant, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing berust, om welke reden het bestreden besluit is vernietigd.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat ook de functie van wikkelaar passend is. Daarom heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht door het Uwv en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en geestelijke gesteldheid.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
3.3.
Bij brief van 4 september 2014, ontvangen door de Raad op 8 september 2014, heeft appellant verklaard dat hij de kennisgeving voor de zitting van 8 september 2014 pas op
4 september 2014 van zijn buurman heeft ontvangen. Appellant stelt dat hij vanwege vakantie niet kan verschijnen op 8 september 2014 en heeft de Raad verzocht een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij aangetekend verzonden brief van 30 juli 2014 heeft de Raad de kennisgeving voor de zitting van 8 september 2014 aan appellant gezonden. Op 26 augustus 2014 is deze brief door PostNL aan de Raad geretourneerd met de aantekening “niet afgehaald”. Bij controle van het adres van appellant in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens is vastgesteld dat de brief van 30 juli 2014 naar het juiste adres is gezonden. Op 26 augustus 2014 heeft de Raad de kennisgeving voor de zitting van 8 september 2014 per gewone post nogmaals aan appellant gezonden. Niet is gebleken dat appellant niet in staat is geweest de aangetekend verzonden brief af te halen of dat de per gewone post verzonden kennisgeving hem niet tijdig heeft bereikt. Gelet hierop is er geen reden om een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
4.2.
Het hoger beroep beperkt zich tot de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
4.3.
Ten aanzien van het bestreden besluit, zoals in eerste aanleg door het Uwv nader onderbouwd, kan de Raad zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de verzekeringsarts op basis van dossierstudie en eigen onderzoek de FML heeft opgesteld. Appellant is in staat geacht tot het verrichten van gestructureerde werkzaamheden zonder stress genererende factoren zoals frequente storingen, deadlines, piekbelasting, gedwongen opgelegd hoog werktempo, structurele conflictsituaties of grote (eind)verantwoordelijkheid. Uit het oogpunt van preventie heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen voor tillen en het dragen van zware lasten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende informatie van de huisarts en GGZ-instelling Pro Persona meegewogen en vastgesteld dat deze informatie niet leidt tot aanpassing van de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de FML. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen niet nader onderbouwd met gegevens waarover de rechtbank niet de beschikking had, zodat de Raad geen aanleiding ziet anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend voor appellant.
4.5.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

TM