ECLI:NL:CRVB:2014:3472
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering na ziekteverzuim
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is afgewezen. Appellant, die zich op 29 januari 2010 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Nederland verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn fysieke en geestelijke gesteldheid. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de kennisgeving voor de zitting op 8 september 2014 correct was verzonden en dat appellant niet in staat was om te verschijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige juist waren. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, met D.E.P.M. Bary als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.