ECLI:NL:CRVB:2014:3474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-2679 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Arabaci, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 december 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een grondig medisch onderzoek door verzekeringsartsen, die de beperkingen van appellant hadden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten niet adequaat waren onderzocht en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde medische stukken geen nieuwe relevante informatie boden die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.

De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter C.P.J. Goorden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.

Uitspraak

13/2679 WIA
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 april 2013, 12/6379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Namens appellant is
mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
6 juni 2012 - onder meer - vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 14 december 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van
8 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - onder meer - overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv op een zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts heeft appellant gezien, lichamelijk en psychisch onderzocht, dossierstudie verricht en aan de hand van de uitkomsten daarvan de beperkingen van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 april 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en kennisgenomen van de door appellant aangevoerde gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML van 17 april 2012 aan te scherpen, omdat appellant dient te werken in een longvriendelijke omgeving. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Hij stelt dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant psychische beperkingen had rond de datum in geding. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op een inzichtelijke wijze onderbouwd hebben hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen van appellant zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist, dan wel onjuist in de FML hebben vertaald. In de door appellant in beroep overgelegde medische stukken heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat appellant rond de datum in geding psychische beperkingen had. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om, zoals door appellant verzocht, een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
2.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant met zijn beperkingen, zoals vastgelegd in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewijzigde FML van 20 augustus 2012, in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde, en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gecontroleerde en voor akkoord bevonden, functies te vervullen van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, productiemedewerker
metaal- en elektro-industrie, en magazijn-, expeditiemedewerker. De rechtbank wijst hierbij op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin de zogenoemde gesignaleerde aspecten steeds van een deugdelijke motivering zijn voorzien.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen op lichamelijk en psychisch vlak door het Uwv zijn onderschat. Appellant meent dat zijn klachten aan zijn nek en rug en met betrekking tot zijn allergische astma niet zorgvuldig zijn onderzocht en dat hij op deze vlakken meer beperkt is dan is vastgesteld door de verzekeringsartsen. Tevens stelt appellant psychische klachten te hebben. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere medische stukken overgelegd. Voorts heeft appellant de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden. Ten slotte heeft appellant opnieuw verzocht om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de zorgvuldigheid en deugdelijkheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellant op een juiste wijze in kaart zijn gebracht. In dit verband heeft de rechtbank terecht verwezen naar de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en maakt die tot de zijne.
4.2.
De in hoger beroep door appellant overgelegde medische stukken afkomstig van huisarts K. Bülbül, van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige M. Hofstra, van anesthesist
J.W. Kallewaard en van neuroloog J.C.H. van Oostrom bieden geen aanknopingspunten om de rapporten van de verzekeringsartsen dan wel de voor appellant vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. In dit verband heeft het Uwv ter zitting terecht opgemerkt dat deze stukken reeds bekend waren bij het Uwv en reeds zijn meegewogen in de beoordeling, dan wel geen betrekking hebben op de datum in geding of geen relevantie hebben voor de beoordeling. Er is reeds voldoende rekening gehouden met de nek-, rug- en allergische astmaklachten van appellant. Voor het bestaan van de door appellant gestelde psychische klachten rond de datum in geding is geen objectief medische onderbouwing gegeven. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad onderschrijft hiertoe eveneens de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

TM