Uitspraak
9 april 2013, 12/6379 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Arabaci, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 december 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een grondig medisch onderzoek door verzekeringsartsen, die de beperkingen van appellant hadden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten niet adequaat waren onderzocht en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde medische stukken geen nieuwe relevante informatie boden die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.
De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter C.P.J. Goorden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.