In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellant had op 13 juni 2011 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht op uitkering had. Appellant diende op 20 september 2011 een bezwaarschrift in, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 12 december 2012 niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij door ernstige psychische klachten niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen en dat er sprake was van overmacht.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke medische deskundige. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien appellant geen objectieve medische verklaringen had overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 oktober 2014.