ECLI:NL:CRVB:2014:3492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van de weigering van een WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, werkzaam als verzorgende in de ouderenzorg, heeft zich op 13 april 2010 ziek gemeld vanwege fysieke klachten die verband houden met een vitamine B12-tekort. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep betwist appellante de medische grondslag van het bestreden besluit, waarbij zij stelt dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Ze wijst op de invaliderende werking van haar vitamine B12-deficiëntie en de cognitieve beperkingen die zij ervaart na een psychose in 2011. Appellante heeft aanvullende medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het medisch onderzoek dat aan de beslissing van het Uwv ten grondslag ligt, zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat appellante in staat is tot lichte arbeid zonder urenbeperking. De Raad concludeert dat de door appellante overgelegde medische informatie in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten biedt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.