ECLI:NL:CRVB:2014:3498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
12-4915 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 15 november 2004 een WAO-uitkering ontving, had in februari 2010 een verslechtering van zijn gezondheid gemeld, met als ingangsdatum 19 mei 2008. Het Uwv had daarop zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 16 juni 2008 en had de uitkering gekort vanwege inkomsten uit arbeid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit deels gegrond verklaard, maar het merendeel van de bezwaren ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet op 19 mei 2008, maar op 14 april 2009 zou moeten worden vastgesteld. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens niet aannemelijk maakten dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag anders dan 19 mei 2008 vastgesteld moest worden. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van het Uwv in het vaststellen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.

Uitspraak

12/4915 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 juli 2012, 11/3562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving met ingang van 15 november 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daarnaast was appellant tot 14 april 2009 werkzaam bij zijn werkgever in aangepaste werkzaamheden.
1.2.
Op 12 februari 2010 heeft appellant aan het Uwv melding gedaan van een verslechtering van zijn gezondheid per 19 mei 2008. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij twee besluiten van 19 januari 2011 en twee besluiten van 21 februari 2011 onder meer de WAO-uitkering van appellant met toepassing van artikel 39a van de WAO met ingang van
16 juni 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met toepassing van artikel 44 van de WAO gedurende de periode van 16 juni 2008 tot 14 april 2009 gekort in verband met inkomsten uit arbeid. De door appellant tegen deze vier besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluit van
20 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover appellants verzoek om proceskosten in bezwaar is afgewezen, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen en aan de vaststelling dat de in de FML verwoorde belastbaarheid van appellant ziet op de datum 16 juni 2008. Appellant heeft geen medische gegevens in het geding gebracht op grond waarvan aan de juistheid van de (ingangsdatum van de) in de FML weergegeven beperkingen moet worden getwijfeld.
2.2.
Naar aanleiding van de stelling van appellant in bezwaar dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet 19 mei 2008 is, maar 14 april 2009, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat uit de beschikbare (medische) gegevens niet aannemelijk valt te maken dat appellant voor 14 april 2009 volledig arbeidsgeschikt was. Ook uit de feitelijke gang van zaken in de periode van 19 mei 2008 tot 14 april 2009 kan niet geconcludeerd worden dat appellant volledig arbeidsgeschikt was voor zijn (aangepaste) werk. Het Uwv heeft uiteengezet dat niet betwist wordt dat appellant in die periode (gedeeltelijk) heeft gewerkt, maar dat overtuigend is komen vast te staan dat tegenover de gewerkte uren slechts een loonwaarde van 0 tot 50% stond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de herziening van de WAO-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% dan ook terecht plaatsgevonden per 16 juni 2008.
2.3.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald - kort weergegeven - dat eerst per 14 april 2009 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zodat eerst per 12 mei 2009 de
WAO-uitkering kan worden verhoogd. Hierdoor is ook niet correct dat de WAO-uitkering over de periode van 8 september 2008 tot en met 22 maart 2009 vanwege inkomsten niet volledig wordt uitbetaald.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant is in hoger beroep gekomen voor zover de rechtbank zijn beroep tegen de herziening van zijn WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 16 juni 2008 en de korting van zijn WAO-uitkering over de periode van
8 september 2008 tot en met 22 maart 2009 vanwege inkomsten uit arbeid ongegrond heeft verklaard. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op 19 mei 2008.
4.2.
Evenals de rechtbank heeft ook de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de beschikbare medische en overige gegevens niet aannemelijk maken dat van een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden uitgegaan dan van 19 mei 2008. Nu appellant in hoger beroep heeft volstaan met een herhaling van de bij de rechtbank terzake ingediende gronden en geen nieuwe medische informatie heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt, volstaat een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank hierover.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
4.4.
Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente is geen plaats.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) C.C.W Lange
(getekend) K. de Jong

JS