ECLI:NL:CRVB:2014:3604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
13-5605 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de AWBZ voor persoonlijke verzorging en begeleiding

Op 5 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die kampt met een verminderd functioneren van zijn rechterarm en -hand, alsook met een hernia en een depressieve stoornis, had op 4 september 2012 een aanvraag ingediend voor zorgfuncties persoonlijke verzorging en begeleiding. CIZ heeft deze aanvraag op 16 oktober 2012 afgewezen, waarna appellant bezwaar heeft gemaakt. CIZ heeft een medisch advies laten opstellen door T.L. Boelsums, die concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor AWBZ-zorg, omdat er voorliggende voorzieningen waren op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning.

De rechtbank Noord-Holland heeft in haar uitspraak van 12 september 2013 het beroep van appellant tegen het besluit van CIZ ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant geen objectieve gegevens had overgelegd die de medische beoordeling door Boelsums konden weerleggen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn aanvraag om AWBZ-zorg op onjuiste gronden is afgewezen, maar de Raad heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies van Boelsums. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe informatie heeft overgelegd die de eerdere bevindingen van CIZ en Boelsums zou kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J. Brand, met M.P. Ketting als griffier.

Uitspraak

13/5605 AWBZ
Datum uitspraak: 5 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 september 2013, 13/1285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ondervindt een verminderd functioneren van en pijn aan de rechterarm en
-hand en heeft klachten als gevolg van een hernia. Daarnaast is sprake van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken.
1.2.
Op 4 september 2012 heeft appellant een aanvraag gedaan voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfuncties persoonlijke verzorging en begeleiding. Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft CIZ de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Op verzoek van CIZ heeft medisch adviseur T.L. Boelsums op 8 januari 2013 een medisch advies uitgebracht. Het onderzoek van Boelsums heeft bestaan uit dossieronderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van de in het dossier van appellant aanwezige informatie van de huisarts, neuroloog, revalidatiearts, internist, cytogeneticus en ambulant begeleider van appellant. Boelsums komt tot de conclusie dat sprake is van lichte beperkingen in de mobiliteit en dat een revalidatietraject hiervoor aangewezen is. Tevens moet appellant met gebruikmaking van ergotherapeutisch advies, hulpmiddelen en woningaanpassingen in staat worden geacht om tot voldoende mate van zelfzorg te kunnen komen. Voorts concludeert Boelsums dat op het gebied van psychosociaal welbevinden, psychisch functioneren en sociale zelfredzaamheid sprake is van deels lichte en deels matige beperkingen en dat adequate therapie voor de klachten van appellant aangewezen is. Inzet van psychische begeleiding zonder behandeling kan volgens Boelsums niet als doelmatige zorg voor appellant worden beschouwd.
1.4.
Bij besluit van 25 januari 2013 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het medisch advies van Boelsums heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de AWBZ, omdat sprake is van voorliggende voorzieningen op grond van de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat appellant geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd op grond waarvan het aannemelijk is dat de medische beoordeling door Boelsums onjuist is geweest en dat daarom uitgegaan dient te worden van de juistheid van zijn bevindingen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn aanvraag om AWBZ-zorg op onjuiste gronden is afgewezen, gelet op zijn somatische en psychische problemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen informatie overgelegd op grond waarvan tot het oordeel zou moeten worden gekomen dat C1Z niet op het advies van Boelsums had mogen afgaan. Uit het rapport van Boelsums blijkt dat hij zijn bevindingen heeft gebaseerd op informatie van de behandelaars van appellant. Dat deze informatie zou zijn miskend door Boelsums blijkt niet uit hetgeen appellant heeft aangevoerd. Ook het enkele, niet toegelichte en onderbouwde standpunt van appellant zoals weergegeven in overweging
3 is hiervoor onvoldoende. Evenals de rechtbank heeft de Raad dan ook geen reden te twijfelen aan de juistheid van het op het medisch advies van Boelsums gebaseerde standpunt van CIZ zoals neergelegd in het bestreden besluit. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting

JS