ECLI:NL:CRVB:2014:3618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 8 augustus 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had een eenmanszaak en was in de periode van 21 september 2010 tot 8 augustus 2011 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel voor bouw- en schilderswerkzaamheden. Op 22 november 2011 werd appellant door een arbeidsinspecteur aangetroffen terwijl hij schilderwerkzaamheden verrichtte, maar hij had deze werkzaamheden niet gemeld bij de sociale dienst. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
Het college van burgemeester en wethouders van Baarn besloot op 19 december 2011 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en vorderde eerder verstrekte bijstandsuitkeringen terug. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de intrekking niet terugwerkende kracht kon hebben en dat hij recht op bijstand had omdat hij geen inkomsten had genoten, maar slechts een kostenvergoeding voor materialen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken, omdat appellant niet tijdig had gemeld dat hij werkzaamheden had verricht. De Raad benadrukte dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor intrekking van de bijstand, vooral wanneer niet kan worden vastgesteld of de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Appellant had niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat hij geen inkomsten had genoten te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.