ECLI:NL:CRVB:2014:3654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2012, waarin het Uwv vaststelde dat zij met ingang van 16 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 februari 2013, wat leidde tot de rechtszaak bij de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2013 het beroep van appellante ongegrond verklaarde.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Appellante lijdt aan een psychische aandoening en chronische pijnklachten door scoliose en fibromyalgie, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De functies die zij noemde, zoals wikkelaar en productiemedewerker, zouden haar belastbaarheid overschrijden. Appellante overhandigde een schrijven van het Leids Universitair Medisch Centrum als bewijs van haar klachten.
De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze terecht had verworpen. De Raad bevestigde dat het Uwv op basis van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om licht werk te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.