ECLI:NL:CRVB:2014:3654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-4482 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2012, waarin het Uwv vaststelde dat zij met ingang van 16 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 februari 2013, wat leidde tot de rechtszaak bij de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2013 het beroep van appellante ongegrond verklaarde.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Appellante lijdt aan een psychische aandoening en chronische pijnklachten door scoliose en fibromyalgie, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De functies die zij noemde, zoals wikkelaar en productiemedewerker, zouden haar belastbaarheid overschrijden. Appellante overhandigde een schrijven van het Leids Universitair Medisch Centrum als bewijs van haar klachten.

De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze terecht had verworpen. De Raad bevestigde dat het Uwv op basis van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om licht werk te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

13/4482 WIA
Datum uitspraak: 10 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2013, 13/1347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. P.J.W. de Water, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 16 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 13 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Zij lijdt aan een psychische aandoening en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Voorts lijdt appellante aan ernstige chronische pijnen aan rug in beiden benen vanwege scoliose en fibromyalgie. Daarom is appellante in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Zelfs kan zij zich nauwelijks staande houden in het dagelijks leven, waarin zij is aangewezen op de steun van haar moeder en haar partner. Appellante is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Zij noemt daarbij de functies van wikkelaar, productiemedewerker, inpakker, medewerker administratieve ondersteuning, machinebediende inpak/verpakkingsmachine, kassamedewerker. De belasting van die functies gaat appellantes in de FML vastgestelde belastbaarheid te boven. Zij legt als bewijs hiervan een schrijven over van het Leids Universitair Medisch Centrum van 5 juni 2013. Uit die brief, met bijlagen, wordt volgens appellante duidelijk dat de hieruit ontstane pijnklachten van een dusdanige intensiteit zijn dat zij niet in staat is die functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 december 2012. Uit dit rapport blijkt dat appellante lichamelijk en psychisch is onderzocht door die verzekeringsarts. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren, die betrekking hebben op zowel appellantes fysieke als psychische gezondheidstoestand, tegen het besluit van 8 november 2012. Appellante beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om licht werk te doen, waarbij bijvoorbeeld zittend werk met afwisseling van houding mogelijk is. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML is voorts in de rubrieken die betrekking hebben op appellantes fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid beperkingen opgenomen met betrekking tot de dynamische handelingen en statische houdingen. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert met betrekking tot appellantes fysieke klachten heeft appellante geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Verder is een beperking opgenomen in het persoonlijk functioneren. Uit de in hoger beroep overgelegde brief van het Leids Universitair Medisch Centrum van 5 juni 2013 is, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt, niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Dit laatste geldt ook voor de brief van 10 september 2014 van cognitief gedragstherapeut E.W. Sodderland, die daarin heeft vermeld dat appellante door de huisarts is aangemeld voor deelname aan een therapie voor fibromyalgiepatiënten.
4.3.
Het geen is overwogen in 4.2 betekent dat er geen aanleiding is een medisch deskundige te benoemen om de Raad van advies te dienen.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van 16 januari 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport is, via een verwijzing naar het rapport van een arbeidsdeskundige van 24 december 2012, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de vermelde brieven van het Leids Universitair Medisch Centrum en Sodderland is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van die arbeidsdeskundigen.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) V. van Rij

QH