ECLI:NL:CRVB:2014:3660
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat het Uwv te weinig beperkingen had aangenomen voor zijn fysieke, psychische en cognitieve functioneren. De Raad heeft de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit onderzocht en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 oktober 2011 adequaat was en dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.
De rechtbank had ook de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld, waaronder functies als wikkelaar en operator in de voedingsmiddelenindustrie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee de weigering van de WIA-uitkering voor appellant in stand bleef.