ECLI:NL:CRVB:2014:3660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-3487 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat het Uwv te weinig beperkingen had aangenomen voor zijn fysieke, psychische en cognitieve functioneren. De Raad heeft de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit onderzocht en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 oktober 2011 adequaat was en dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.

De rechtbank had ook de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld, waaronder functies als wikkelaar en operator in de voedingsmiddelenindustrie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee de weigering van de WIA-uitkering voor appellant in stand bleef.

Uitspraak

13/3487 WIA
Datum uitspraak: 10 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 juni 2013, 11/2995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014.Voor appellant is verschenen mr. B. Maats, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 5 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Beide besluiten berusten op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant uitsluitend aangevoerd dat hij erbij blijft dat het Uwv te weinig beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft aangenomen ten aanzien van zijn fysieke, psychische en cognitieve functioneren, dat het bestreden besluit op die grond een deugdelijke motivering ontbeert en dat daarom dat besluit dient te worden vernietigd.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft aan de hand van hetgeen door partijen naar voren is gebracht de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit onderzocht. Daarbij heeft zij in het bijzonder de totstandkoming beoordeeld van de op 14 oktober 2011 gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waarin de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn weergegeven. Voorts heeft de rechtbank het in samenhang met de FML te lezen rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 oktober 2011 beoordeeld. Zij is tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en appellant psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellant na de hoorzitting op het spreekuur gezien. Voorts, zo heeft de rechtbank overwogen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie afkomstig van de zogenoemde behandelend sector over de periode 2007 tot en met 2011 bij zijn beoordeling betrokken. Het zojuist vermelde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een verzekeringsgeneeskundige samenvatting en analyse van de ruim voorhanden medische informatie, afkomstig van de behandelend sector. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het aan het Uwv voorliggende dossier voldoende gegevens bevatte om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en een inschatting van de belastbaarheid van appellant te kunnen maken. Het oordeel van het Uwv is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
4.2.
De rechtbank heeft geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Ook ten aanzien daarvan heeft zij de beroepsgronden beoordeeld in samenhang met het aan bij haar voorliggende dossier. Uit de voorhanden medische informatie en onderzoeksgegevens kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat in verband met de klachten van appellant meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden in de FML van 14 oktober 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat bij appellant sprake is van psychische en fysieke klachten na het bedrijfsongeval. Als diagnose stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep: een paniekstoornis met agorafobie, depressieve stoornis in remissie en pijngedrag. Op basis van de aanwezige uitgebreide specialistische informatie concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er op somatisch gebied geen sprake is van objectiveerbare afwijkingen. Deze verzekeringsarts acht zijn bevindingen consistent met de informatie uit de behandelend sector in die zin dat appellant bij onderzoek van de nek actief pijngedrag vertoont maar er geen sprake is van rotatiebeperkingen van de cervicale wervelkolom. Wat de psychische component betreft, is na het bedrijfsongeval de diagnose PTSS overwogen maar bij de laatste bevindingen van de psychiater blijkt sprake te zijn van een paniekstoornis met agorafobie partieel in remissie en een depressieve periode partieel in remissie. Op cognitief gebied is geen sprake van stoornissen maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit preventief oogpunt beperkingen aangenomen die verband houden met het werken op hoogtes en gevaar opleverende machines. Op sociaal gebied is appellant ook beperkt qua persuasieve eigenschappen op grond waarvan klant- en patiëntgebonden contact en leidinggevende aspecten minder geschikt zijn voor appellant. Hij moet kunnen terugvallen op collegae. Het beeld van de matige depressie die goed reageert op medicatie vormt voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie voor een urenbeperking. De rechtbank is van oordeel dat de beperkingen op verantwoorde wijze zijn vastgesteld en dat daarbij voldoende rekening is gehouden met de door appellants behandelend arts vastgestelde diagnose en de daaruit voortvloeiende aard en ernst van de psychische klachten van appellant. Op somatisch gebied is niet gebleken dat sprake is van objectiveerbare afwijkingen. Nu appellant in hoger beroep in wezen slechts heeft herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien de rechtbank niet te volgen in haar oordeel.
4.3.
Naast de medische grondslag heeft de rechtbank beoordeeld of de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, rekening houdend met de beperkingen die hij heeft, zoals opgenomen in de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde FML van
14 oktober 2011. Het Uwv heeft aan de schatting de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), inpakker (SBC-code 111190) en operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121) ten grondslag gelegd. In alle geselecteerde functies komen signaleringen voor. De rechtbank heeft gewezen op het arbeidskundige rapport van 12 april 2011 en op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2011, waaruit blijkt dat de geselecteerde functies met de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn besproken. De bezwaararbeidsdeskundige heeft aanvullend in een rapport van 27 oktober 2011 een toelichting gegeven op de verschillende signaleringen. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat hiermee voldoende is gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) V. van Rij

QH