ECLI:NL:CRVB:2014:3664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering ontvangt, was het niet eens met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid was gewijzigd, terwijl zijn uitkering ongewijzigd bleef. De appellant stelde dat de verzekeringsartsen zijn medische beperkingen onvoldoende hadden onderzocht en dat de rechtbank zijn argumenten niet serieus had genomen. Hij verzocht de Raad om een medische deskundige te benoemen om zijn situatie te beoordelen.
De Raad overwoog dat de gronden van appellant voornamelijk een herhaling waren van eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen de appellant adequaat hadden onderzocht en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing boden voor de beslissing van het Uwv. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat werd geacht om fysiek niet te zwaar werk te verrichten, mits dit werk niet te veel stress met zich meebracht en de mogelijkheid tot recuperatie bood. De Raad zag geen reden om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor de appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een medische deskundige af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.